In de Poortershaven werd voornamelijk erts overgeslagen van binnenschepen op zeeschepen en andersom. De firma’s N.V. Handelmaatschappij Jos de Poorter en N.V. Handelsinrichting Poortershaven bezaten onder andere zeeschepen, buitenlandse ertsmijnen en een werf in Sliedrecht. Aan de landzijde van Poortershaven liep de spoorlijn Hoek van Holland – Rotterdam. In 1935 had Jos de Poorter – op het terrein tussen de haven en de spoorlijn – twaalf woningen laten bouwen. Welke bewoond werden door zo’n honderd werknemers van de ertsoverslag. Ook was er een quarantainebarak voor zieke zeelui, een kruidenierswinkeltje, een kantoortje en nog een paar kleine gebouwtjes.
Even voorbij Poortershaven, in de richting Hoek van Holland, lag langs de spoorbaan blokpost nr. 16. Hier was een spoorweghalte die werd aangeduid als ‘halte Poortershaven’. De woning die bij deze blokpost hoorde brandde uit in april 2009. De halte was op persoonlijk verzoek van Jos de Poorter speciaal door de Nederlandse Spoorwegen aangelegd. Een voorwaarde van de NS was wel dat Jos de Poorter in geval van onrendabele exploitatie de tekorten zou aanvullen. Wanneer hij dit niet meer zou doen dan zou de halte per direct worden opgeheven. De verbinding per spoor was ook echt wel noodzakelijk, er was naar de Poortershaven nog geen fatsoenlijke verharde verbindingsweg. De Schenkeldijk was nog niet verhard en had slechts een smal voetpad. Verder was de Poortershaven alleen nog via het voet- of fietspad langs de spoorbaan bereikbaar. Door middel van een keersluis in de spoordijk stond het haventje van Poortershaven in verbinding met de ten oosten van de spoorbaan gelegen vliet, Amersgat geheten. De sluis is naderhand opgeruimd, met uitzondering van de sluisdeur aan de oostzijde van de spoordijk.
Zeemijnenopslag voor de Koninklijke Marine
In 1934 kregen de N.V. Handelmaatschappij Jos de Poorter en N.V. Handelsinrichting Poortershaven uitstel van betaling. Dat uitstel werd enkele malen verlengd, maar uiteindelijk werd in 1940 het faillissement uitgesproken. Twee jaar daarvoor, in 1938, had Jos de Poorter zijn Poortershaven al verkocht aan het Rotterdamse havenbedrijf en deze droeg het complex vrijwel direct over aan de Koninklijke Marine. De marine nam het meteen in gebruik en richtte het terrein in voor de opslag van zeemijnen. Speciaal hiervoor werden twee stenen loodsen gebouwd, een grote loods van 80 x 40 m en een kleinere loods van 22 x 40 m. Aan de noordzijde van de kleinste loods werd een 2,5 m hoge schervenwal opgeworpen. Deze kleine opslagloods, die later bij een bombardement gedeeltelijk werd verwoest, maar ook weer volledig is opgebouwd, bestaat heden ten dage nog steeds. Anders is met de grootste loods, hiervan is alleen nog maar de betonnen vloer terug te vinden. Ter hoogte van beide loodsen had men voor het laden- en lossen van vaartuigen een steiger gebouwd in het Scheur van zo’n 70 m lang. Van deze steiger is ook niets meer terug te vinden.
Poortershaven (Wn 80)
Nadat de Poortershaven door de Koninklijke Marine als mijnenopslagplaats in dienst was genomen, heeft als enig Nederlands marineschip de lichte kruiser Hr. Ms. ‘Sumatra’ de haven begin mei 1940 aangedaan en daar gedurende een paar dagen gelegen. Zoals bekend vielen de Duitsers 10 mei ons land binnen en het duurde dan ook niet lang of de Kriegsmarine nam Poortershaven in gebruik. Met name voor de opslag van zeemijnen en het Sperrwaffenkommando kreeg hiervoor de verantwoording. Deze dienst maakte ook de (zee)mijnen onschadelijk die in de regio werden gevonden.
Het complex werd in 1943 door de Kriegsmarine uitgebreid met een enorme munitiebunker, of zoals de Duitsers het noemen een ‘Minenlager’. Het bouwwerk kostte één miljoen Reichsmark. De bunker had een afmeting van zo’n 60 x 23 m, was langwerpig en de ingangen zaten aan de korte zijden. De wanden en het plafond waren bijna 2,5 m dik en daardoor bood de bunker voldoende bescherming tegen geallieerde bombardementen. Binnen waren vijf compartimenten en het transport van de mijnen verliep via een monorail aan het plafond. Om de bunker af te sluiten waren er in de toegangen twee dubbele pantserdeuren vlak achter elkaar geplaatst.
Voor de pantserdeuren kon men ook nog een betonblok van zo’n 26 ton laten zakken die de toegang hermetisch af moest sluiten. De mijnen konden buiten via een smalspoor naar laad- en lossteiger worden getransporteerd om de Schnellboote te bevoorraden. De in Poortershaven opgeslagen mijnen werden op de Noordzee gelegd in de vaarroutes van de Britse konvooien en later ook in die van de geallieerde konvooien richting Antwerpen. Meer dan 3.000 mijnen werden tijdens de oorlogsjaren door de Schnelboote overboord gezet.
De Kriegsmarine bouwde later op het oostelijk terrein ook nog drie bakstenen bunkers, van getoogd metselwerk, die bedekt werden met een flinke laag grond. Tussen deze drie gemetselde bunkers lagen nog twee kleine betonnen bunkertjes. Waarschijnlijk deden deze vijf bunkers dienst als materiaal opslag. Ze lagen vlak bij elkaar langs de oever van het Scheur. De drie gemetselde bunkers staan er nog steeds en van de twee kleine betonnen bunkertjes zijn ook nog wat restanten terug te vinden.
Het waren de Duitsers die besloten om over de Schenkeldijk een smalle verharde weg aan te leggen. Zodat de Poortershaven ook bereikbaar werd voor voertuigen komende vanaf de oude Maasdijk. Later hebben de Duitsers ook nog een rangeerspoor neergelegd tussen de halte Poortershaven en het complex. In de twee grote Duitse betonnen bunkers werden hoofdzakelijk magnetische en andere typen zeemijnen opgeslagen. De door de Nederlandse Marine gebouwde loods, werd door de Duitsers als montagehal ingericht.
Op enige afstand van de Poortershaven hadden de Duitsers een huisje laten bouwen. Het diende als onderkomen voor Duitse officieren. Die hier op een veilige afstand zaten als er wat – explosie -zou gebeuren in de Poortershaven. Tevens diende het huisje als een soort portierswoning, want op de Schenkeldijk stond een hek en vanaf dat hek was het Sperrgebiet. Na de oorlog is het nog zo’n 25 jaar gebruikt als starterswoning voor pasgetrouwden. Het had één slaapkamer, stromend water, maar geen elektriciteit. Maar er was in die periode tenslotte woningnood en je was blij als je wat had.
In het begin van de oorlog voerden geallieerde vliegtuigen zo nu en dan wat kleine bombardementen uit. Zoals bijvoorbeeld op 10 januari 1941 toen de RAF rond 17.40 uur vier bommen afwierp nabij Poortershaven. Hierdoor ontstond schade aan de NS-halte, een paar woningen en er waren vier kraters geslagen in de polder aan de noordzijde van het complex. Voor de rest is Poortershaven door de geallieerden vrijwel de gehele bezettingstijd met rust gelaten. Het eerste serieuze bombardement vond pas plaats in januari 1945 waarover later meer.
K-basis en de K-Mittel Biber
In augustus 1944 werd Poortershaven door de Kriegsmarine aangewezen om dienst te gaan doen als basis voor het Kommando Kleinkampfverbände (K-Verband). Het 4e K-Division kwam naar Poortershaven en deze was uitgerust met Hitlers ‘geheime’ wapen de Biber, een Kleinkampfmittel (K-Mittel). Op 5 november 1944 ’s avonds laat arriveert onder leiding van Kapitänleutnant M.A. Friedmar Wolters het K-Flottille 261 in Poortershaven met dertig Bibers afkomstig van de Duitse Flenderwerf in Lübeck.
De Biber (Duits voor bever) was een Duitse eenmansduikboot of minionderzeeër door de Kriegsmarine Kleinst U-boote genoemd. Begin 1944 ontworpen door Korvettenkapitän Hans Bartels. Het ontwerp van de boot deed sterk denken aan de Britse Welman Midget. Tijdens een aanval op het Noorse Bergen was er namelijk één in Duitse handen gevallen en die had Bartels naar Duitsland laten komen om te bestuderen. Bartels was onder de indruk van deze mini-sub en heeft meerdere ideeën in zijn ontwerp voor de Biber doorgevoerd. De lengte van de Biber was 9,03 meter met een grootste breedte van 1,57 meter. De waterverplaatsing was 6,3 m3. Een 2,5 liter Opel-Blitz LKW (vrachtauto) benzinemotor met 32 pk gaf de boot een snelheid aan de oppervlakte van 6,5 knoop. Drie bakken met vier batterijen (2 x 26, 2 x 12 cellen) gaven de 13 Ps elektromotor een gemiddelde snelheid onder water van 5,3 knoop. Er kon 225 liter benzine meegenomen worden en dat was voldoende voor een vaarbereik aan de oppervlakte van 100 zeemijlen bij 6,5 knoop. Onderwater varend kwam de Biber aan 8,5 zeemijlen bij 5,3 knoop, en 8 zeemijlen bij 2,5 knoop. De Biber kon met gemak duiken naar een diepte van zo’n 20 meter, maar indien nodig kon hij ook de 30 meter halen. De Biber was bewapend met twee aangepaste (ivm het gewicht) 53,3 cm elektrische torpedo’s van het G7e type die in halfronde uitsparingen aan weerszijden van de boot werden meegenomen. Later werden de Bibers in Poortershaven getest en aangepast om één of meer mijnen mee te nemen. Het varen met de Biber was zeker niet ongevaarlijk. Zo zorgde de benzinemotor nogal eens voor explosiegevaar. Ook de afvoer van de uitlaatgassen was niet geheel zonder problemen. De eenmansduikboot was bruikbaar tot een zeegang van schaal 3 tot 4. Bij sterke getijde stromingen was de aandrijfkracht van het motortje onvoldoende. Om dit voor te zijn werden iedere dag getijdenkaarten gemaakt. De Bibers werden op een bepaald punt en uur losgelaten, waarna ze met een tijdtabel met koersveranderingen zelfstandig verder moesten. Ze voeren het hele stuk naar de Schelde boven water. Als ze zich precies aan de koersen en tijden konden houden kwamen ze vrij precies in het operatiegebied uit. Alleen bij een aanval van een schip of vliegtuig doken ze onder water en vanzelfsprekend gooide dit het hele schema in de war. Multitasken is een term die toen al volledig op zijn plaats zou zijn geweest want alles moest door de Biberfahrer worden uitgevoerd.
De Biber eenmansduikboten vielen onder de verzamelnaam Kleinkampfmittel (K-Mittel). Buiten de Biber vielen ook de Molch, Seehund en Hecht onder deze groep Kleinst U-Boote. In bezet Nederland waren buiten Poortershaven nog een aantal andere K-Mittel bases, zoals Hellevoetsluis, Scheveningen, IJmuiden, Den Helder, Groningen en Rotterdam. De Bibers werden vanuit Poortershaven door een Vorpostenboote naar zee gesleept, onder verdedigende begeleiding van enkele schepen van het Rheinflotille. Aangekomen op het verzamelpunt, meestal ten hoogte van Voorne, werden de eenmansduikbootjes losgemaakt en gingen ze op eigen kracht verder naar hun doel. Ze werden met name ingezet om geallieerde schepen te vernietigen die probeerden de monding van de Westerschelde op te varen op weg naar het al bevrijde Antwerpen. Want op 28 november 1944 was de Westerschelde door de geallieerden vrij van zeemijnen gemaakt en liep het eerste konvooi veilig de Antwerpse haven binnen. Vanaf die dag tot en met de 7e mei 1945, zijn er op de Westerschelde toch achtentwintig vrachtschepen door toedoen van dit Kleinkampfmittel tot zinken gebracht. Direct door torpedo’s of indirect door zeer slimme zeemijnen.
Bombardementen
Zoals al eerder vermeld werd Poortershaven pas op woensdag 17 januari 1945 serieus doelwit van een geallieerd bombardement. Het No.322 ‘Dutch’ Squadron onderdeel van 2nd Tactical Air Force, bestaande uit voornamelijk Nederlandse vliegers, bestoken van zo’n 500 meter hoogte het complex Poortershaven. Elf bommenwerpers werpen tezamen negenentwintig bommen (negen 500 ponders en twintig 250 ponders) af, waarvan er tweeëntwintig doel treffen. Hoewel er enkele treffers waren had het bombardement niet genoeg vernietigingskracht om het complex buiten werking te stellen.
Een week later op woensdag 24 januari 1945 volgt een tweede bombardement. Wederom vallen de jachtbommenwerpers van 2nd Tactical Air Force het complex Poortershaven aan. Nu met name Spitfires van 132 Wing, waaronder twaalf van het No. 322 ‘Dutch’ Squadron. Bij terugkomst in Engeland werd tijdens de debriefing het volgende over de aanval gezegd:
“Er werd een voltreffer geplaatst op gebouw direct oost van het doelgebied en er viel een serie bommen op de aanlegsteigers en de spoorlijn. Een deel van de bommen viel te ver, maar de meeste kwamen op het doel terecht”.
Maar nog was het Bomber Command in High Wycombe niet tevreden, want op zaterdag 3 februari 1945 om 10.50 uur ontving het hoofdkwartier van No.5 Group in Morton Hall bij Swinderby een telexbericht met het bevel om een aanval voor te bereiden op twee Duitse doelen in Nederland. Dit bericht, een zogenaamde Action Sheet, waarschuwt de Group Commanders dat een aanval moet worden voorbereid en geeft aan hoeveel vliegtuigen en bommen er naar het doel moeten worden toegezonden. De opperbevelhebber van No.5 Group, Air Chief Marshal Sir Hugh Constantine, krijgt te horen dat hij achttien Lancasters moet uitsturen om de Duitse bunkers in IJmuiden (doelwit ZH1001) aan te vallen en nog eens achttien Lancasters een aanval te laten uitvoeren op de bunkers in Poortershaven (doelwit 5104/78/A). Tijdens beide aanvallen werd gebruik gemaakt van zogenaamde ‘Tallboy’ bommen.
De 12.000 pond zware en 6 meter 30 lange Tallboy bom was ontwikkeld door de Britse wetenschapper Barnes Wallis en de voornaamste eigenschap van de Tallboy was om bij het doel diep in de oppervlakte door te dringen alvorens te ontploffen. De schade die de bom aanrichtte werd vooral veroorzaakt door een seismische drukgolf die werd geproduceerd tijdens de ontploffing. De Tallboy zou in staat moeten zijn om de zware betonnen bunkers in de Poortershaven te vernietigen. De achttien Lancasters kregen escorte van een squadron Spitfires en een Mosquito vliegt mee om filmopnamen te maken van de aanval. De Lancasters die Poortershaven moesten bombarderen dienden op ongeveer 4.200 meter aan te vliegen. De vliegroute was exact aangegeven en het ‘uur H’ (aanvalstijd) was vastgesteld op 16.00 uur. Binnen Bomber Command, waren maar twee squadrons in staat om Tallboys te vervoeren, No.9 van RAF Bardney en No. 617 (Dambuster) Squadron van RAF Woodhall Spa. De laatst genoemde vliegers van het 617e squadron kregen Poortershaven als doel.
Direct na binnenkomst van de telex stuurde het hoofdkwartier van No.5 Group op haar beurt een bericht aan de twee squadrons met het bevel om zich klaar te maken voor de operatie. De telex bevat alle informatie die nodig was om met kans op succes het karwei te klaren.
De bevelen voor 617 Squadron luiden als volgt:
Intentie: 18 vliegtuigen van No.617 Squadron zullen doelwit aanvallen.
Opdracht: Het vernietigen van onderkomens voor miniduikboten.
Aanvalstijdstip: 3 februari 1945, bij daglicht. Squadron en aantal: No. 617, 18 vliegtuigen.
Doelaanduiding: 5104/78/A
Heen: Woodhall Spa > Southwold > 5130N/0330E > 5120N/0400E > 5137N/0430E > 5150N/0426E > Doelwit
Terug route: Doelwit > Southwold > Woodhall Spa
Aanvalstijd: Uur H is om 16.00 uur
Brandstof: Naar inzicht van de basiscommandant
Bommen: Tallboy met een vertraging van 0.05
Richtpunt: H0280 V0585
Bombardeerhoogte: 13.000 voet (red: bijna 4.000 m)
Details v.d. aanval: Alle details zoals gepland door commandant No. 54 Base (eenheid die verantwoordelijk is voor de operationele controle van Metheringham, Coningsby en Woodhall Spa waar No.54 Base gestationeerd is).
Jagersbescherming: Boven het doelgebied één Squadron Spitfires.
Fotografie: Alle vliegtuigen uitgerust met verticaal gerichte daglichtcamera’s. Verwarming wordt geïnstalleerd en ingeschakeld. Belichtingstijd 1/300 op f.4 B/Blind (dit verwijst naar de sluiter). Filter No.4 (een daglichtfilter om contrast te verbeteren) HSN-film.
Voor het squadron is het een ‘all-out effort’, alle beschikbare toestellen worden ingezet. De leiding werd toevertrouwd aan een ervaren officier, Group Captain John Emilius ‘Johnny’ Fauquier, een Frans-Canadees. Voor de aanval werd zoveel mogelijk informatie verzameld, alles om ervoor te zorgen dat de bemanningen met zoveel mogelijk informatie aan de aanval zou beginnen en daarmee de beste kans zouden hebben om de missie te volbrengen en veilig terug te keren. Daartoe werd eerst een briefing voorbereid. Tijdens de briefing kregen de bemanningen alle verzamelde informatie toegereikt.
Het ORB (Squadron Operations Record Book) laat ons zien welke toestellen en bemanningen aangewezen werden voor de aanval op de Poortershaven. Ook vinden we hierin terug wat de bemanningen rapporteerden bij hun terugkeer:
“Tussen 15.51-15.55 uur. Hoogte 18.000 voet, 18 x 12.000 ponders. Mosquito voert fotoverkenning uit van aanval. Middelmatige FlaK, zware geconcentreerde schade in doelgebied. 5-6 kraters veroorzaken zware schade aan de betonnen schuilplaatsen en de havenkant. Toegang aanlegsteiger aan zuidkant van bassin afgesneden. Gebouwen ZO en NW van de bunkers zijn beschadigd. Kraters aan noordkant van bassin lijken een drijvende bok te hebben beschadigd. Spoorlijn direct ten noorden van doelgebied op drie plaatsen onderbroken. De bommenwerpers werden van 14:50 – 17:07 uur begeleid door 35 Spitfires. Weinig FlaK, maar zware geconcentreerde schade in doelgebied. 5-6 kraters veroorzaken zware schade aan de betonnen schuilplaatsen en de havenkant. Toegang tot de aanlegsteiger aan zuidkant van bassin afgesneden. Gebouwen ZO en NW van de bunkers beschadigd. Kraters aan noordkant van bassin lijken drijvende bok te hebben beschadigd. Spoorlijn direct ten noorden van doelgebied op drie plaatsen onderbroken.”
Wat het Britse Bomber Command in High Wycombe niet kon weten, was dat er op het moment van de aanval geen Bibers meer in Poortershaven aanwezig waren, alle Bibers waren namelijk sinds eind december 1944 al op gebruikt. De Poortershaven veranderde binnen drie minuten in een kraterlandschap met enorm veel schade aan de gebouwen en bunkers. Het dak van de grote bunker werd door een Tallboy getroffen. De schade bleef beperkt tot een overigens vrij diep gat in het dak, dat na de oorlog, bij de inrichting van de bunker tot koelhuis, met zand is dichtgegooid en vervolgens met een laagje beton is afgedekt. Bij dit bombardement werd ook de kleinste van de twee door de Nederlandse marine gebouwde loodsen gedeeltelijk vernield, zoals reeds eerder vermeld.
De Mosquito die meevloog heeft de aanval gefilmd en dit bijzonder filmpje is hieronder te bekijken. Ik heb deze destijds gehad van de Stichting Fort aan den Hoek van Holland, waarvoor nog steeds mijn hartelijke dank.
Ontploffing
Bijna drie weken later, op dinsdag 20 februari 1945 werd Maassluis opgeschrikt door een enorme ontploffing in Poortershaven. De kracht van de explosie was zo groot dat het geluid ervan tot kilometers in de omtrek kon worden gehoord. Een veehouder uit de buurt vertelde ooit dat hij op het moment van de explosie aan het werk was op zijn land in de Oranjepolder, zo’n kilometer van de Poortershaven af. Door de enorme drukgolf was hij tegen de grond gesmakt. De kracht van de explosie was zo groot dat enorme stukken beton werden weggeslingerd. Het betonnen ‘gruis’, dat altijd nog uit brokstukken bestond met een doorsnee van zo’n 30 tot 40 cm, had zich over een oppervlakte verspreid met een straal van zeker een kilometer. De huizen in Maasdijk werden met gruis bedekt en bijna alle ramen sneuvelden. Het betongruis kwam neer tot op Rozenburg en op verschillende plaatsen in Maassluis als de Haven, Goudsteen, Veerstraat en Noordvliet sprongen ramen. De gebouwen en woningen welke deel hadden uitgemaakt van het bedrijf van Jos de Poorter werden, voor zover niet al door de Duitsers afgebroken, door de explosie met de grond gelijk gemaakt.
De volgende dag hoorde de eerdergenoemde landbouwer dat één van de Minenlagers waarin de mijnen en torpedo’s lagen was geëxplodeerd. Hij had een Duitse soldaat aangesproken die van Poortershaven afkwam en hem gevraagd wat er vorige dag was gebeurd. De soldaat had hem aangekeken en slechts als antwoord gegeven: “Es ist schlimm, es ist schlimm”. Waarna hij vervolgens doorfietste op een zwaar beschadigde fiets naar de spoorweghalte. Er is helaas nooit officieel bekend gemaakt of er bij de explosie Duitse slachtoffers zijn gevallen. Maar gezien de enorme ravage kan het haast niet anders dan dat er Duitse slachtoffers gevallen moeten zijn. Wel is bekend dat één 34-jarige inwoner van Maasland om het leven is gekomen door rondvliegend puin. Evenmin heeft men met zekerheid kunnen vaststellen wat nu eigenlijk de oorzaak van de explosie is geweest. Volgens een inwoner uit Maasland zou het een sabotagedaad van een Duits officier geweest kunnen zijn. Het zo dan gaan om Leutnant Flietner, Oostenrijker van geboorte welke contact zou hebben gehad met de geallieerden. Vanuit zij rang/functie zou hij betrokken zijn geweest, rechtstreeks of zijdelings, bij de bevoorrading van mijnen en torpedo’s in Poortershaven. Daardoor zou hij dus in de gelegenheid zijn geweest om één van de veertig magnetische zeemijnen, waarmee de bunker toen was bevoorraad, op scherp te stellen waardoor de explosie zou kunnen zijn ontstaan. Het is niet bekend of hij alleen handelde of medewerking had van anderen. De Maaslander zou contacten hebben gehad met de genoemde Flietner. Wel is terug te vinden in de Duitse archieven dat genoemde Flietner in één der laatste weken van de oorlog door de Duitsers is gefusilleerd in Berlijn.
Maar er deed in Maassluis nog een aannemelijker verhaal qua oorzaak de ronde. Dit vertelt dat de explosie te wijten zou zijn geweest aan een foutieve handeling van het Duitse Sperrwaffenkommando. De oorzaak zou dan ongeveer als volgt moeten zijn geweest. Tijdens het bombardement van 17 januari kwam een voltreffer vlak voor het portaal van de achterste munitiebunker. Het portaal was ontzet en het betonnen afsluitblok erboven dreigde voor de pantserdeuren te vallen. Als dat zou gebeuren dan konden de Duitsers niet meer naar binnen om bij hun spullen te komen. Daarom heeft het Sperrwaffenkommando op die dinsdag een springlading aangebracht om het gevaarlijk overhangende afsluitblok op te blazen en zo de doorgang weer vrij te maken. Maar het Sperrwaffenkommando zou te zware of te veel explosieven hebben aangebracht, zodat ook de in de bunker opgeslagen mijnen en torpedo’s ontploften. Waardoor met een ontzettende knal de gehele mijnenopslag de lucht in vloog. Een stuk van het portaal (ongeveer 80 ton) is aan de andere kant van de spoorweg in de Oranjepolder teruggevonden. Men heeft dit brokstuk hier jaren laten liggen. Pas rond 1960 heeft men dit stuk beton in de bodem laten zakken, toen de Oranjeputten werden gegraven waarvan de aarde werd gebruikt om de Steendijkpolder op te hogen.
In de nacht van 3 op 4 april 1945 vliegt er wederom een vliegtuig laag over Maassluis in de richting van Poortershaven. Later blijkt het RAF te zijn voor een analyse van het bombardement van 3 februari. De piloot rapporteert Bomber Command bij terugkeer het volgende:
“Er was zware en geconcentreerde schade in het doelgebied. Vijf tot zes kraters veroorzaakten grote schade aan betonnen schuilplaatsen en de havenkant, waarbij de toegang tot de aanlegsteiger, die de zuidrand van het bassin vormt, werd afgesneden. Gebouwen ZO en NW van de bunkers waren ook beschadigd. Kraters aan de noordkant van het bassin leken een drijvende bok te hebben beschadigd. De spoorlijn direct ten noorden van het doel werd op drie plaatsen onderbroken.”
Na het bombardement van 3 februari en de enorme ontploffing van de Minenlager op 20 februari zijn er geen Bibers meer geweest in de Poortershaven. De eenheden uit Poortershaven en Hellevoetsluis voegden zich bij het K-Flottile in de Rotterdamse Lekhaven en overtollig personeel werd terug naar Duitsland gestuurd. De resterende Bibers werden nu vanuit de Lekhaven ingezet. De eerste keer nog gesleept, daarna zelfstandig. In de RAF-archieven vinden we nog een actie op donderdag 26 april 1945. Om 12.00 uur ’s middags maakten de Engelse Spitfires weer jacht op de van actie terugkerende Bibers. Er bevonden zich vier eenmansduikboten voor de Nieuwe Waterweg, waarvan er één naar binnen kon glippen, door langs de Hoekse pier te varen. Twee anderen werden voor de Waterwegmond de diepte in geschoten en de vierde Biber probeerde door de diepte in te duiken aan zijn aanvallers te ontkomen.
Periode na de oorlog
Na de capitulatie en het vertrek van de Duitse Kriegsmarine is de Poortershaven weer in gebruik genomen door de Koninklijke Marine. Als eerste hebben zij een sloopbedrijf opdracht gegeven om het puin te ruimen van de explosie van 20 februari 1945. Later is de Marine de overgebleven en opgeknapte Duitse bunkers zelf gaan gebruiken voor munitie opslag. Bekend is namelijk dat er regelmatig munitie per zeeschepen werd aangevoerd naar Poortershaven. Deze munitie, granaten, torpedo’s en patronen werden bij de munitiesteiger overgeladen van de zeeschepen in binnenvaartschepen of andersom. Tijdens het lossen werd toezicht gehouden door politiepersoneel, twee brigadiers en een hoofdagent van het Bureau Speciale Diensten uit Rotterdam. De munitie overslag in Poortershaven heeft plaats gevonden tot in de jaren zestig.
Door de uitvoering van de Deltawet van 1958 werd in januari 1974 begonnen met de aanleg van de zogenoemde deltadijk langs de Nieuwe Waterweg – het Scheur – Nieuwe Maas, van Hoek van Holland tot en met Schiedam. Het grootste gedeelte van complex Poortershaven is 1981 bij de aanleg van de Delflandsedijk gesloopt en ondergewerkt of opgeruimd.
In mei 1979 heeft de Gemeente Maassluis de politie een onderzoek laten doen, omdat Maassluis de huidige wijk Steendijkpolder wilde gaan bouwen in de buurt van Poortershaven. Onder oudere inwoners van Maassluis die hier tijden de Tweede Wereldoorlog woonden, gingen de geruchten dat er door de explosies nog een Biber met torpedo’s in de gedempte insteekhaven zou liggen. De toenmalige korpschef van Maassluis J.W.F. Dorelijn heeft hoofdagent H. de Jong deze laten uitvoeren en op 23 juni 1976 werd dit uitvoerige rapport aangeboden aan de toenmalige Maassluise burgemeester van Dijke. Van dit rapport heb ik ook dankbaar gebruik gemaakt voor dit artikel.
Tegenwoordig is er bijna niets meer terug te vinden van de voormalige insteekhaven. Nog een paar bunkertjes en een van origine Nederlandse loods herinneren ons aan de voormalige Poortershaven.