
Op dat moment had Maassluis nog slechts twee vissersschepen in de haven liggen: de motorloggers MA.5 Theodora Adriana en MA.15 Gozina Hillegonda, beide eigendom van de N.V. Stoom-, Haring- & Beugvisscherij Maatschappij ‘De Hoop’. Deze schepen werden gevorderd door de Duitse Kriegsmarine, waardoor Maassluis in één klap haar laatste twee vissersschepen verloor.
Gebouwd in en voor Maassluis
De MA.5 werd in 1924 gebouwd op de werf van I.S. Figee te Maassluis, op de plek waar tegenwoordig Scheepswerf De Haas is gevestigd..
De MA.15 stamde uit 1916 en kwam van de werf van Boot in Leiderdorp.
Vorderingen via Rotterdam
De vorderingen van civiele schepen, waaronder vissersschepen, werden in Rotterdam geregeld door de Kriegsmarinedienststelle (KMD). Deze Duitse marine-afdeling had haar kantoor aan de Parklaan 16 – het pand waar tegenwoordig het Belasting & Douanemuseum is gevestigd.
De KMD handelde op basis van de actuele militaire behoeften van de Kriegsmarine. Elke voorgenomen vordering moest eerst worden goedgekeurd door de Schifffahrtsabteilung van het Oberkommando der Kriegsmarine (OKM) in Berlijn. Pas na die goedkeuring stuurde de KMD een zogeheten Beschlagnameverfügung naar de reder of eigenaar: een korte brief waarin de vordering werd aangekondigd, met verwijzing naar de bijbehorende schadeloosstelling.
Dit kon neerkomen op gedwongen verkoop tegen een ‘redelijke’ koopprijs, of verplichte verhuur tegen een vastgestelde dagprijs. Voor vissersschepen golden bijvoorbeeld de volgende tarieven: ƒ12,50 per dag voor een kotter, ƒ10,- voor een logger en ƒ5,- voor een botter.
De technische ombouw en bewapening van de gevorderde schepen stond onder toezicht van de Oberwerftstab. Deze Stab gaf rechtstreeks opdrachten aan scheepswerven, maar deed dat in samenwerking en ruggespraak met de Rüstungsinspektion en de Zentralauftragstelle in Den Haag, die alle Wehrmacht-opdrachten coördineerden en bewaakten.
Ging een schip later verloren, dan werd dat summier aan de reder gemeld, samen met een schadevergoeding op basis van de laatst bekende taxatiewaarde.
Van vissersvaartuig naar oorlogsmachine
De MA.15 werd op 26 juli 1941 geconfisqueerd en kwam terecht bij de 36e en later de 38e Minensuchflottille van de Kriegsmarine. Daar diende ze als hulpmijnenveger in gevaarlijke wateren, tot haar einde op 28 augustus 1944, toen ze nabij Dieppe ten onder ging.

De MA.5 volgde later: zij werd op 23 maart 1943 gevorderd en ingezet bij Torpedo-Erprobungs-Kommando (TEK) als Taucherfahrzeug – een duikvaartuig voor onderwaterinspecties, berging en technische operaties. In tegenstelling tot haar zusterlogger overleefde de MA.5 de oorlog en keerde in mei 1945 terug naar Maassluis, waar ze opnieuw als vissersboot – met haar oorspronkelijke naam – in de vaart werd genomen.
Landelijk verhaal, lokale pijn
Op landelijk niveau werden ruim 700 Nederlandse vissersschepen gevorderd, waarvan er meer dan 450 verloren gingen. Maassluis verloor zijn laatste twee vissersschepen aan de Duitse oorlogsmachine. Dat het er ‘maar twee’ waren, maakt het verlies niet minder schrijnend: het was alles wat er nog was.