Jacobus Frans de Buck was tijdelijk aangesteld in Maassluis als waarnemend politiecommissaris. Hij moest de periode overbruggen die ontstaan was door het vertrek van de heer C. van Maris op 2 juli 1941 tot het aantreden van de heer S.J. Schadee op 15 oktober 1941. Al direct vanaf zijn aanstelling was hij druk geweest met het laten naleven van het geldende uitgaansverbod tussen 00:00 – 04:00 uur. De rebelse Maassluise bevolking nam die niet zo nauw en zodoende gaf De Buck de politieagenten per schriftelijk order opdracht om hier strenger op toe te zien en zo nodig verbaliserend op te treden.
In de nacht van zondag 3 op maandag 4 augustus 1941 omstreeks 00.00 uur werd De Buck gebeld door een bij de gemeentepolitie gedetacheerde marechaussee G. Groeneveld. Deze gaf door dat een aantal Maassluise dames zich nog op straat bevonden. De dames waren in gezelschap van een lid van de Duitse Grenz-zoll Polizei. Deze Polizist had Groeneveld op onaangename wijze verweten dat hij de Grenz-zoll Polizei bespioneerde en hun belemmerde in de werkzaamheden. De Polizist gaf aan dit niet langer te accepteren en drong erop aan dat Groeneveld hier mee ophield en respect te tonen. Groeneveld probeerde nog zijn handelen te rechtvaardigen door te vertellen dit zijn plicht was als rechtsdienaar maar het mocht niet helpen. Omdat hij niet wist wat verder te kunnen doen belde hij met zijn leidinggevende De Buck om hem raad te vragen. De Buck luisterde het verhaal aan en besloot om zelf maar ter plaatse te gaan, vergezeld door gemeentepolitieagent J. Baard.
Bij de spoorwegovergang van het Havenplein naar de Burg. De Jonghkade kwamen beide politiebeambten een aantal personen tegen. Het waren vijf mannen en twee vrouwen met de Nederlandse nationaliteit. Het was ondertussen 00.25 uur en de Maassluizers waren in overtreding en werden daarom verbaliseerd door De Buck en Baard. Zij verklaarden met een aantal Duitse officieren bij de Kieteltuin te zijn geweest en daarna nog even hebben staan praten. De Duitse officieren waren nu hun fietsen aan het wegbrengen en zouden dan nog terugkomen.
Nadat de namen waren opgeschreven kwam een officier van de Kriegsmarine aanlopen en vroeg De Buck wat er aan de hand was. De Buck gaf aan dat de burgers in overtreding waren en dus een bekeuring kregen. De officier nam keurig wat afstand en bemoeide zich er verder niet mee. Nadat De Buck had aangegeven dat het gezelschap via de kortste weg naar huis moest gaan, vervolgden zij hun weg en de Duitse officier voegde zich bij één van de vrouwen. Zijn gedrag was in ieder geval zeer correct geweest naar de beide politiebeambten.
Beide agenten hoorden nog meer rumoer vanaf ’t Hoofd komen en liepen daarom verder in de richting van de Hendrik Schoonbroodstraat. Daar aangekomen hoorde zij luidde muziek, hard praten en zagen dat er licht aan de straatzijde naar buiten straalde vanuit een bovenhuis op nummer 8/r. Ze liepen naar Groeneveld en bleven even beneden voor de woning staan en hoorde praten waarbij zij het woord “marechaussee” en de naam “Anne” opvingen. Beneden tegen de gevel stond een Hollands model herenfiets zonder slot erop. Omdat het meer dan een uur na de ingang van het verduisteringsbeleid was gaf De Buck agent Groeneveld opdracht om aan te bellen en de bewoner hiervoor een proces-verbaal te geven.
‘Sjors’
Na het aanbellen van Groeneveld ging het licht in de woning uit en kwam er iemand naar beneden, het bleek de 39-jarige Floris Zaal te zijn. De heer Zaal werd door De Buck op zijn overtreding gewezen en die als verdedigend antwoord gaf dat het allemaal in orde was. Een agent zou hem eerder die avond hebben verteld dat het zo mocht omdat het licht niet al te veel uitstraalde. Maar De Buck was het er niet mee eens en stuurde Zaal naar boven om het licht weer aandoen om hem zo te overtuigen dat deze wijze niet conform de geldende verduisteringseisen was. Bij terugkomst reageerde Zaal dat het licht zojuist was aangedaan door een Duitse politieagent die boven in de woning aanwezig was. Zaal verzocht De Buck om naar boven te gaan om met de heren van de Duitse politie te spreken. De Buck weigerde dit en Zaal belde aan bij zijn eigen woning waarop een moment later een door hem geroepen Grenz-zoll beambte genaamd ‘Sjors’ naar beneden kwam. Deze begon direct met schelden en schreeuwen in de richting van een verbaasde De Buck. ‘Sjors’ schreeuwde dat De Buck hem steeds opzocht en het hem lastig maakte en dat hij het op hem gemunt zou hebben. De Buck die keurig geüniformeerd was maakte zich nogmaals bekend als zijnde de commissaris van politie maar het maakte geen enkele indruk op ‘Sjors’. Hij had daar niets mee te maken en werd steeds bozer en behoorlijk opgewonden. Op een gegeven moment stond hij zo dreigend dichtbij voor De Buck dat deze op zijn hoede was voor klappen. Om de boel niet te laten escaleren, antwoordde De Buck dat hij niets tegen de beste man had en dat hij hem helemaal niet lastigviel en dat hij anders de volgende morgen wel naar de Dienststelle van de Grenzaufsichtstelle des Zollgrenzschutzes aan de Dr. Kuyperkade 28 zou komen om het nader te bespreken. Want ‘Sjors’ verkeerde in zo’n beschonken toestand dat hij niet meer voor rede vatbaar was.
Geattendeerd door het geschreeuw was er een collega van ‘Sjors’ naar beneden gekomen. Dit was volgens De Buck de commandant van de in Maassluis gestationeerde afdeling van de Grenz-zoll Polizei. Want met hem had hij een aantal dagen daarvoor gesproken op de Dienstelle. Maar toen deze iets wilde zeggen schreeuwde ‘Sjors’ iets tegen hem, waarop de commandant verder zweeg en ‘Sjors’ verder aan het woord liet. De Buck reageerde wederom met de toezegging om de volgende dag naar het Bureau te komen om het gehele voorval uit te praten. Maar ‘Sjors’ verbood De Buck om langs te komen en gaf aan om elkaar maar eens onder vier ogen te treffen. Dit was een openlijke bedreiging richting De Buck, zeker toen hij eraan toevoegde: “Und dann, mein lieber Freund, benehmen Sie sich dann”. Na dit dreigement besloot De Buck om de verstandigste te zijn en vertrok hij samen met Groeneveld en Baard omdat hij bang was dat langer blijven aanleiding zou kunnen geven voor een handgemeen. Bovendien was door het geschreeuw van ‘Sjors’ de gehele buurt wakker geworden en De Buck vond het heel vervelend dat deze zagen hoe hij afgeblaft werd. Waardoor zijn gezag als politiecommissaris naar beneden werd gehaald.
De Buck gaf opdracht aan Baard om de gevonden fiets, die niet op slot stond mee te nemen naar het politiebureau. Terwijl de drie politieagenten wegliepen hoorde zij ‘Sjors’ hun nog “Schweine” en “Schweinhunden” naroepen. De drie liepen via de Arie Krijgsmanstraat en de Matthijs van Heelstraat in de richting van het Burg. De Jonghkade. Maar net aangekomen in de Adriaan van Heelstraat hoorden ze weer achter hun schreeuwen en na omgedraaid te zijn stond daar ‘Sjors’ met een getrokken pistool. Hij dwong de drie politieagenten hun handen omhoog te steken, wat deze ook deden. Blijkbaar was de meegenomen fiets van ‘Sjors’, want hij dwong Baard om zijn fiets terug te brengen. De Buck gaf Baard opdracht om de fiets terug te brengen naar de Hendrik Schoonbroodstraat. Nadat Baard terug was gelopen fouilleerde ‘Sjors’ De Buck maar vond het dienstwapen niet dat in een holster op zijn rug hing. Daarna was marechaussee Groeneveld aan de beurt, daarbij vond ‘Sjors’ wel zijn dienstwapen en vroeg of deze geladen was? Na ontkennend antwoord, mocht Groeneveld het weer in zijn holster steken. Waarna ‘Sjors’ weer terug naar De Buck liep en het pistool op zijn borst zetten. ‘Sjors’ bleef maar schelden en mopperen maar niet meer zo luid als even daarvoor, soms fluisterde hij en leek het zelfs alsof hij in zichzelf praatte. Plots mochten de twee politieagenten hun handen weer naar beneden doen en liep ‘Sjors’ weg in de richting van de Hendrik Schoonbroodstraat. Halverwege kwam hij Baard nog tegen die hij even vluchtig fouilleerde en daarna liep hij door. Tijdens het fouilleren was Zaal er ook nog even bijgekomen en had sarcastisch gevraagd of hij nog steeds een proces-verbaal kreeg. Ter info: Zaal werd in oktober “41 door de SiPo opgepakt voor diefstal van machineolie en kreeg een aantal maanden gevangenisstraf.
De mysterieuze marechaussee
Teruglopende naar het politiebureau vertelde Baard aan De Buck dat hij bij het de hoek omgaan van de Hendrik Schoonbroodstraat een marechaussee (duidelijk herkenbaar aan de witte nestel) zag staan ter hoogte van de woning van Zaal. Baard herkende deze ‘collega’ niet en voor hij hem kon aanspreken was hij al verdwenen, waarschijnlijk zat de ‘collega’ niet te wachten op een gesprek met Baard en was ergens een woning ingegaan. Vanaf het politiebureau aan de Markt belde De Buck gelijk met de marechausseekazerne aan de Westhavenkade in Vlaardingen en vroeg de wachthebbende marechaussee Van Dijk of zij misschien iemand extra naar Maassluis hadden gestuurd? De marechaussee antwoordde De Buck dat er vier collega’s dienst hadden en dat allen aanwezig waren op de Vlaardingse kazerne. Het was een vreemd verhaal want het kon ook geen in Maassluis gedetacheerde marechaussee zijn omdat die de zondag een zeer zware dienst hadden gehad en allen sliepen. De rol van de mysterieuze marechaussee is trouwens nooit duidelijk geworden.
Omstreeks 01.30 uur die nacht belde Baard opnieuw met De Buck, want ‘Sjors’ had hem weer opgezocht tijdens zijn ronde. Hij had hem verweten dat er “iets” was gebeurd met een paar van zijn Kameraden. Baard wist niet waar hij het over had en toen snauwde Sjors hem dreigend toe om alles wat die nacht gebeurd was maar te vergeten in het belang van hem en van zijn collega’s.
Al langer waren er intimidaties
De escalatie van deze nacht kondigde zich al langer aan, want De Buck had gemerkt in de weken dat hij nu in dienst was dat het politiepersoneel angstig was voor de beambten van de Grenz-zoll Polizei. Probleem was dat de Grenz-zoll Polizei niet onder de Wehrmacht viel en zodoende kon de Ortskommandant er ook niet veel aan doen. De Grens-zoll Polizei stond destijds rechtstreeks onder bevel van de Reichsfinanzminister Graf von Schwerin Krosigk. Een aantal collega’s waren, in de weken voor de komst van De Buck, op het matje geroepen in de Dienststelle aan de Dr. Kuyperkade. Alwaar zij door de commandant op een ongelofelijke onbeschofte wijze waren afgeblaft, wat blijkbaar veel indruk had gemaakt.
V-actie
De week ervoor, in de nacht van dinsdag 29 op woensdag 30 juli 1941, waren verschillende panden in Maassluis besmeurd met witte verf. De Duitsers hadden als reactie op de geallieerde V-actie de panden beschilderd met hakenkruizen, letters V en teksten als “Duitsland wint”. Politieagent Moerman had twee collega’s opdracht gegeven om de bekladde panden te inventariseren want er waren klachten binnen gekomen. De beide agenten die de opdracht uitvoerden waren door de Grenz-zoll Polizei aangehouden en moesten uitleggen wat zijn aan het doen waren. Nadat zij uitgelegd hadden bezig te zijn met een opdracht van hun leidinggevende Moerman, werd deze direct gebeld. Hij moest zich om 10.00 uur melden bij de commandant op het bureau aan de Dr. Kuyperkade. Moerman werd bloednerveus en liep gelijk naar De Buck om het te melden. De Buck kalmeerde hem en verbood hem te gaan en belde direct met het Rotterdamse hoofdkwartier van de SicherheitsPolizei aan de Heemraadsingel. Om te vertellen dat de gemeente politieagenten van de nachtdienst hadden vastgesteld dat het bekladden was gebeurd door leden van de Grenz-zoll Polizei, in ieder geval onder toezicht van de Polizisten. De dienstdoende SiPo agent vertelde nogmaals dat het bekladden van woningen ten strengste verboden was, óók voor de Duitsers. Hij verzocht De Buck om contact op te nemen met de commandant van de Grenz-zoll Polizei en deze het verzoek te doen om te bellen met de Rotterdamse SicherheitsPolizei.
Waarop De Buck direct naar de Dienststelle aan de Dr. Kuyperkade is gegaan om daar eens openlijk met de commandant te spreken. Hij legde hem voor een prettige samenwerking in Maassluis te ambiëren, waarbij De Buck verantwoordelijk was voor de Nederlandse aangelegenheden en de commandant voor de Duitse zodat eenieder op zijn eigen terrein bleef. De Buck deed de commandant de toezegging dat hij zijn best zou doen om deze verstandhouding te bevorderen om zodoende een kameraadschappelijke verhouding te laten ontstaan.
Maar het gesprek had blijkbaar weinig waarde gehad want in de nacht van vrijdag 1 op zaterdag 2 augustus waren wederom door heel Maassluis woningen en panden bekladderd met dezelfde beschilderingen, hakenkruizen, letters V en de tekst “Duitsland overwint” als de nacht van 29 op 30 juli.
Zondag 3 augustus 1941 was de politie met een onderzoek bezig in verband met in oranje verf aangebrachte letters “OZO OKE” en een vraagteken op het pand van een zekere Herpers. Van Herpers was bekend dat hij buitengewoon bevriend was met de manschappen van de Grenz-zoll Polizei. Drie personen die waren aangesteld moesten onder politietoezicht de letters verwijderen. Opeens kwam uit de woning van Herpers een beambte van de Grenz-zoll Polizei die de toezichthoudende hoofdagent Slootheer gelastte om de volgende morgen naar de Dienststelle aan de Dr. Kuyperkade te komen. Hij wilde weten wie er werkten in een pand aan de overkant van de woning van Herpers. Waarom hij dit wilde weten werd er niet bij gezegd en het vreemde was toch wel dat dit verzoek aan Slootheer werd gedaan en niet aan De Buck als commissaris van politie.
Maar dit soort dubieuze arrestaties had De Buck al regelmatig meegemaakt in de korte periode dat hij nog maar werkzaam was in Maassluis. Want begin juli kwam een agent bij De Buck met de mededeling dat hij op last van de Grenz-zoll Polizei een jonge Maassluizer moest arresteren en die direct naar de Dienststelle moest brengen. Dat vond De Buck een vreemde gang van zaken en belde de commandant op, want de jongeman zou dan van zijn werk moeten worden gehaald. Op zijn vraag waarom, kreeg De Buck als reactie dat hij zich daar niet mee moest bemoeien en gewoon moest doen wat er werd gevraagd, het opbrengen van de arrestant. Doordat De Buck nog niet helemaal op de hoogte was van de gebruikelijke gang van zaken in Maassluis heeft hij deze opdracht toen maar laten uitvoeren.
Rapport naar de regeeringscommissaris voor Maassluis.
’s Maandags middag zaten de gebeurtenissen van de afgelopen tijd De Buck erg hoog en hij was ervan overtuigd dat het zonder inmengen van hogere instanties niet meer mogelijk was om tezamen werken met de huidige Grenz-zoll Polizei in Maassluis. Als de ontstane situatie zo zou blijven dan had De Buck niets meer te zeggen in Maassluis en daarom besloot hij om contact op te nemen met de regeeringscommissaris in Maassluis G.M.C. Ort. Die erg schrok en opkeek van de gebeurtenissen, met name wat er de nacht van 3 op 4 augustus gebeurd was. Hij nam gelijk contact op met de chef van het kabinet de heer Dinger. Deze gaf de raad om direct een onderzoek te laten in stellen. De Buck moest een rapport schrijven en het onderzoek zou gedaan moeten worden door de SicherheitsPolizei en een zekere Majoor Kuhn, Major der Gendarmerie, Verbindunsoffizier des Befehlshabers der OrdnungsPolizei zum Generaalstaatsanwalt.
Politiecommissaris J.F. de Buck schreef aan het einde van zijn rapport:
Ik wensch onder alle omstandigheden met de Duitsche instanties de meest aangename verhouding, doch het mag niet gaan ten koste van het prestige der Maassluische Politie.
Onder de thans bestaande omstandigheden heb ik geen gezag in deze gemeente.
De door mij, ter handhaving van wettelijke voorschriften, uitgegeven bevelen heb ik voorlopig ingetrokken.
Ik ben ervan overtuigd, wanneer hier ten stede van hogerhand niet krachtig wordt ingegrepen, de moeilijkheden zich gaan opstapelen dat dit slachtoffers zal maken, hetgeen niet nodig is.
Het op korten termijn nemen van maatregelen kan niet ontbeerd worden.
Deze Grenz-Polizei kan het allerbeste worden teruggetrokken.
Indien dit ten aanzien van dienstbelangen niet mogelijk is, dan verdient het aanbeveling de thans bestaande afdeeling geheel te doen vervangen door hier ter stede onbekende manschappen, onder leiding van een Officier ter handhaving van de tucht. Daarbij verdient verboden te worden de omgang met burgers, zooals dit tot heden het geval is.
Sommige adressen, waar de leden der Grenz-Polizei thans komen, staan bij de Politie te Maassluis niet gunstig bekend.
Gedurende de dagen 3 tot en met 17 juli 1941 was de bevolking van Massluis gestraft op last van de Duitsche autoriteiten der Sicherheits-Polizei.
Allen moesten van 20 uur thuisblijven.
Met den Oberleutenant der SchutzPolizei had ik de afspraak gemaakt, dat dit ook zou gelden voor vrouwen en meisjes, die met militairen op straat wilden gaan.
Aanvankelijk was dit in orde. Den avond van 4 juli kreeg ik bericht van den Oberleutenant, dat deze vrouwen en meisjes in gezelschap op straat mochten zijn.
Hij kon hier niets aan veranderen. Tijdens de eerste bestraffing der bevolking in Mei 1941 mochten vrouwen en meisjes ook niet op straat. Ik vraag me af, waarom thans wel.
Uit het bovenstaande moge blijken, onder welke moeilijke omstandigheden hier ter stede gewerkt wordt.
Ik zal het op zeer hoogen prijs stellen, indien een gezonde toestand geschapen wordt, waardoor het geheel en heele politiecorps weet, voor welke taak het gesteld is.
Ik ben ervan overtuig, dat deze weinige politieambtenaren, die de gemeente thans telt, met lust hun werk gaan doen, wanneer zij weten, dat hun taak omschreven is.
Hoe liep het af?
Hoe de situatie exact is afgelopen is nooit duidelijk geworden en is helaas ook niet te achterhalen in de archieven. Op dinsdag 12 augustus 1941 schrijft de Maassluise regeeringscommissaris George Ort naar de Commissaris van de Provincie Zuid-Holland in Den Haag. Dat Majoor Kuhn tegen de schuldige van de Grenz-zoll Polizei de nodige maatregelen had genomen, welke dit waren is nooit duidelijk geworden. Maar feit is dat deze Polizisten nooit meer terug zijn gezien in Maassluis. Later ontving politiecommissaris de Buck van Majoor Kuhn nog een tevredenheidsbetuiging voor zijn rustig en tactvol optreden, waardoor ongelukken waren voorkomen.