Kunstschilder Henk Fortuin in WO2 – Over de kunst, het alledaagse leven en de angst voor de Arbeitseinsatz

De Maassluise kunstschilder Henk Fortuin verbleef tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, Oost-Graftdijk in De Rijp en Nes in Friesland. Jos van Nierop van de Stichting Henk Fortuin dook in de bewaard gebleven correspondentie uit die tijd van Henk Fortuin met zijn ouders en schildersvriend Fritz Reuter. Het leverde een verhaal op over alledaagse zaken zoals het slechte weer en een tante die gevallen is, maar ook over de schilderijen die hij probeert te slijten aan het Stedelijk Museum in Amsterdam. Terugkerend thema in de brieven is Fortuins angst om tewerkgesteld te worden in Duitsland.

Brieven van en aan Henk Fortuin – familie Fortuin

Henk Fortuin is 23 jaar als in mei 1940 Rotterdam wordt gebombardeerd. De Maassluise kunstschilder studeert dan aan de Rotterdamse academie, voorloper van de Willem de Kooning Academie.
De academie wordt verwoest, en Fortuin besluit te stoppen met zijn opleiding. Hij blijft schilderen en fietst regelmatig van de Burgemeester De Jonghkade in Maassluis, waar hij bij zijn ouders woont, naar Rotterdam om de verwoeste stad vast te leggen.

Verwoestingen rondom de Rotterdamse Laurenskerk – aquarel 1940

De rol van vriend Fritz Reuter
In zijn academietijd is Fortuin bevriend geraakt met studiegenoot Fritz Reuter. In de oorlog schrijven ze elkaar brieven en ze bezoeken elkaar af en toe. Reuter, die zijn vriend in zijn brieven een tijdje om de een of andere reden ‘Oscar’ noemt, lijkt een belangrijke rol te spelen in Fortuins leven. Dat gaat over hoe hij zijn leven leidt en welke beslissingen Fortuin neemt.
‘Ja, Oscar ik heb plannen, geweldige plannen! Voor mij alleen en natuurlijk ook voor ons samen. Plannen die opgelost, besproken worden en moeten gebeuren. Vooral omdat het mij materieel wat beter gaat’, schrijft Reuter op 18 februari 1941 vanuit Rotterdam aan zijn dan zieke Maassluise ‘vriend en broeder van het palet’.

‘Ten eerste moeten wij, zo gauw als jij weer beter bent, hard gaan werken en erg productief zijn. Wij moeten meesterwerken gaan maken, ook moeten wij trachten een goed atelier krijgen, en die weet ik te vinden voor half geld, maar daarvoor spreek ik je wel. Wat zal dat gezellig zijn, zo samen schilderen.’
Reuter stelt voor ook samen muziek te gaan maken; Fortuin speelt al orgel, zijn vriend schrijft dat hij zang- en gitaarles gaat nemen. ‘Muziek is iets heerlijks. Het voert je weg, naar andere werelden van vrede en vriendschap en schoonheid!’

‘Je vergeet dat je je leven en jeugd versuft’
Waar Fortuin bekendstaat om zijn ingetogenheid en zuinigheid, moedigt Reuter hem het tegenovergestelde aan. ‘Oscar, jij let teveel op je dubbeltjes, maar je vergeet dat je zo je leven en jeugd versuft, zonder ooit eens een pleziertje te hebben. Nu ik wat kan missen wil ik ook eens wat lol hebben, maar ik wacht daarmee tot jij beter bent en dan gaan wij samen weer eens naar een bioscoopje enz.’

Tweeënhalf jaar later, op 18 oktober 1943, vertelt Henk Fortuin aan zijn ouders dat hij in Amsterdam met Reuter naar de opera Tosca en ook naar de film Rigoletto is geweest.

Terug naar februari 1941. ‘Wij zijn voor jonge mannen’, schrijft Reuter, ‘veel te ernstig. Wij vergeten dat er na inspanning ook wat ontspanning moet zijn. Zoals wij nu leven komen wij niet in aanraking met jonge mensen, vooral jonge meisjes. En Oscar, je kunt zeggen wat je wilt maar wij en vooral jij, hebben toch de leeftijd voor amoureuze perikelen. Wij hoeven natuurlijk niet met trouwplannen en andere ernstige plannen zoals verloven al direct rond te lopen. Maar ja Oscar, dergelijke dingen horen bij ons jongens, kijk maar naar alle andere jongens en naar je broers’.
Het voornemen om samen een atelier te verkrijgen, krijgt later in 1941 vorm als Reuter iets gevonden lijkt te hebben aan de Van Eeghenstraat in Amsterdam, vlakbij het Vondelpark.

In augustus schrijft Reuter echter aan Fortuin (die hij inmiddels niet meer Oscar maar Hein noemt) dat hij zelf toch afziet van het huren van de kamer. ‘Het grootste bezwaar is dat het niet op het noorden ligt, dat de ramen veel te laag zijn, en omdat er zodoende te weinig licht is. (…) Dan kan ik net zo goed thuisblijven.’

Via Amsterdam naar Oost-Graftdijk
Maar Reuter kan de kamer voor Fortuin huren, stelt hij voor. ‘Dan kun je met mij naar een geschikt atelier uitkijken. (…) Deel mij vlug mee wat je plannen zijn.’ Fortuins plan wordt duidelijk uit de latere correspondentie: hij neemt de kamer. Maar niet voor lang.
Op 3 november maakt Fortuin aan zijn ouders duidelijk dat hij ‘gelukkig’ niet meer in Amsterdam woont. ‘Op die kamer stroomt bakken met water naar binnen, met regenweer. Er stonden eens plusminus zeven volle bakken. Dat was geen kamer meer maar een aquarium. Ze (de huisbaas, red.) hadden net zo goed het dak kunnen verhuren. De kamer ligt er nog precies bij zoals ik hem achter had gelaten. De lijsten kunnen er voorlopig nog wel blijven’.
Henk Fortuin meldt dit vanuit Oost-Graftdijk in de De Rijp. Zijn tante Marie, zus van zijn moeder, heeft hem een leeg huisje bij haar in de buurt aangeboden. Anders dan in zijn bovenkamer aan de Van Eeghenstraat kan Fortuin in zijn huisje warme maaltijden klaarmaken. Ook zijn er minder voedseltekorten dan in Amsterdam.
Uit de briefkaarten en brieven die Fortuin in Amsterdam ontving van zijn ouders blijkt enige bezorgdheid als het over eten gaat. Op 4 september 1941 vragen zijn ouders om ‘de boterkaart maar even per omgaand terug te sturen en om te ruilen voor een vetkaart’. Genoemde kaarten zijn verstrekte bonnen waarvoor je levensmiddelen kon krijgen.

‘Verkrijg en gebruik voldoende levensmiddelen’
Zijn ouders eindigen hun schrijven van 4 september met een advies: ‘Doe je best om vooral zoveel mogelijk voldoende levensmiddelen te krijgen en te gebruiken’.

De brieven en kaarten die zijn ouders in de oorlog schrijven ademen zorg – soms lichte bemoeienis – en liefde. ‘Waar heb je zondag gekerkt?’ is bijvoorbeeld een vraag die misschien meer is dan alleen een vraag. Fortuins ouders sturen zoetwaar en een door zijn moeder gebreide ijsmuts naar hun zoon. En een andere keer ‘een ingesloten cheque’ die hij in West-Graftdijk kan innen. Ook vragen ze hem wanneer hij weer eens naar Maassluis komt. En ze verhalen over Fortuins kleine neefjes Wim en Anne die bij hun opa en oma logeren. ‘Anne kan met zijn broertje echt goed opschieten. En de kleine Wim kan zo fijn spelen. Vandaag speelde hij melkboer, ze hebben een karretje en een paardje.’
Henk Fortuin op zijn beurt schrijft over een terugreis van Maassluis naar Oost-Graftdijk waarbij hij in de trein tot Den Haag moet staan. Hij deelt ook de diverse familiebelevenissen uit De Rijp. Dat zijn oom Gerrit, in de periode na het overlijden van zijn vrouw Marie, visite krijgt van zijn twee zussen. Ook vertelt Fortuin over een tante die ‘door de gladheid was komen te vallen dichtbij de pastorie van West-Graftdijk. Daar had ze haar hoofd nogal bezeerd, wat nogal bloedde. De dominee riep haar binnen en liet de dokter komen om verband te leggen’.

Het huisje in Oost-Graftdijk waar Henk Fortuin vanaf eind 1941 woonde – aquarel 1942

Het weer is in brieven van Fortuin ook regelmatig een onderwerp. Over dat het te grauw is om te schilderen, of dat het erg koud is. ‘Het valt soms niet mee om de kachel aan te krijgen. Vanochtend probeerde ik ’t tevergeefs met stukjes turf, in petroleum gedrenkt. Het ging niet eens, en ’t is ook weer te kostbaar vanwege de petroleum waar ik nogal zuinig op moet wezen. Maar met een oud stukje ribbelkarton ging ’t daarna veel beter’, schrijft Fortuin op 3 november 1941.

‘Blijf oefenen en vooral stillevens en portretten maken’
Naast de alledaagse dingen houdt Fortuin zich in Oost-Graftdijk nadrukkelijk ook bezig met tekenen en schilderen. Van ‘de heer Mees’ krijgt Fortuin een brief waarin deze docent van de academie zijn teleurstelling uitspreekt dat de schilder eigenlijk te kort op de opleiding is geweest. Mees raadt hem aan te blijven oefenen en vooral stillevens en portretten te blijven maken. ‘En koop een notitieblok zonder lijntjes om ook in te tekenen’.

De adviezen zijn niet aan dovemansoren gericht. Aan zijn ouders vertelt Fortuin erover, en daarbij dat hij landschappen schilderde op triplex, een kerkinterieur met kerkgangers en portretten van zijn oom en tante. ‘Ze zijn wel goed uitgevallen’, vindt Fortuin over die portretten.

Portret door Henk Fortuin van zijn tante Marie – gewassen potlood op papier

In het contact met zijn ouders gaat het vaak over zijn werk als kunstschilder. Zo koopt zijn vader af en toe verf voor hem, waarschijnlijk via de boekhandel en drukkerij die hij in Maassluis bestiert. Fortuin vertelt over een ‘heidegezicht’ dat hij heeft geschilderd en dat hij een schilderij van ‘de oude pastorie’ heeft verkocht voor 25 gulden. Kunstschilder Fortuin geeft ook schilderles aan een oudere man die hij in zijn verzorgingshuis in Blaricum bezoekt.

Ook brengt hij zes schilderijen naar het Stedelijk Museum voor een expositie. ‘Nu zullen ze wel niet allen worden geëxposeerd. Of mogelijk niet één. Ik zal me deze keer geen illusies maken. (…) Alleen maar wachten wat ’t een en ander tot gevolg heeft.’

Angst voor de Arbeitseinsatz
Wachten doet Fortuin in mindere mate als het gaat over de boven zijn hoofd hangende dreiging om in de Duitsland tewerkgesteld te worden. Uit meerdere brieven aan zijn ouders wordt duidelijk dat hij – begrijpelijkerwijs – angst heeft voor de zogenoemde Arbeitseinsatz.
Iets minder dan een jaar eerder vertelt hij zijn ouders over ‘een oploop’ in Haarlem ‘die veroorzaakt was doordat men bezig was de jongens en meisjes te vangen en op te jagen, waar men ze maar vinden kon’.
‘Men vraagt zich wellicht af wat men zich daar nu mee voor heeft en wat hen nog te wachten staat. Wat een spanning en grote onrust overal. Ik denk dat men wel twintig Franse toneelstukken nodig heeft om dat te verstouwen, wanneer men dat tenminste zou willen.’
Fortuin deelt zijn ‘sombere meditatie’ over ‘al die jonge mensen’ die men tewerk stelde, hen kruiwagens met puin liet rijden, sjouwen, met de spa liet werken, of wat al meer. Mogelijk werden ze wel gedrild voor militaire doeleinden.’

‘Wat voor sadistische geesten waren er toch rond’
‘Ik bedenk iedere morgen dat het nog steeds nacht is. Wat voor sadistische geesten waren er toch rond, die dit alles bewerkstelligen. Bij elk nieuw onheil denk ik en hoop ik weer “Zou dit misschien het dieptepunt van alles wezen?” (…) Maar tot nu toe gaan de bezoekingen rustig door, alsof het nog niet genoeg is. Misschien is dit alles nodig om de mensen de blik te doen verruimen of om hen te leren wat ze in werkelijkheid wel zijn, niet zoals ze zich tot nu toe hebben voorgedaan.’

Gedurende de oorlog is Henk (links op de foto) af en toe in Maassluis, zoals in april 1942 als zijn broer Kees trouwt

Begin april 1943, kort na het bombardement op Maassluis van 18 maart, vraagt Henk Fortuin zich bezorgd af hoe het met zijn ouders in Maassluis is. ‘Het zal nu wel een toestand zijn in Maassluis. Ik hoop natuurlijk wel dat u kunt blijven wonen waar u nu woont’, schrijft hij. De woning van zijn ouders aan de Burgemeester de Jonghkade ligt overigens buiten het direct getroffen gebied.

De Nederlandse Kultuurkamer
Op dezelfde briefkaart vertelt Fortuin dat zijn vriend Fritz Reuter hem heeft aangeraden zich aan te melden bij de Nederlandse Kultuurkamer, het door de bezetter ingestelde instituut waar kunstenaars zich moesten melden om te mogen (door-)werken, om hen op die manier onder controle te kunnen houden.
Met een aanmelding zou Fortuin mogelijk vrijgesteld worden van de tewerkstelling. ‘Dat is wel veiliger want als ik dit niet deed zou ik nog in moeilijkheden raken, en zodoende heb ik daar toen heen geschreven. Ik moet er natuurlijk rekening mee houden dat ik voor arbeid enz. zou kunnen worden opgeroepen.’ Ondertussen heeft hij een deel van zijn spullen ingepakt, mocht hij ineens moeten vertrekken.
Ruim een maand later mijmert hij nog eens over een mogelijke tewerkstelling. ‘Als ik op een goed plaatsje in Duitsland zou kunnen komen zou ik niet eens zo slecht af zijn’, schrijft hij zijn ouders, om erna te vertellen over zijn brief aan de Nederlandse Kultuurkamer. In de brief vraagt hij welke regeling er voor de kunstschilders is getroffen. ‘Ik had trouwens ook geschreven dat ik hier in de naaste omgeving meer dan voldoende arbeid op ’t veld en in de hooibouw zou kunnen vinden, terwijl ik dan tevens in m’n vrije tijd zou kunnen schilderen.’ Mocht het toch Duitsland worden dan hoopt Fortuin dat hij dan schildersmateriaal mee kan nemen.

Fortuin hoort van anderen, en denkt zelf ook na over het vinden van een onderduikadres, schrijft hij zijn ouders.

Dat hij zelf nog niet opgeroepen is kan te maken hebben, schrijft Fortuin in januari 1944, met het gegeven dat hij in het redelijk afgelegen Oost-Graftdijk woont. ‘Hier in de omgeving is nog van geen oproepen sprake geweest. Het is bepaald nog niet zonder noodzaak dat ik niet meer in Maassluis woon. Tot nu toe heb ik er niets dan profijt van gehad. Als het anders was gegaan en ik bijvoorbeeld op de zaak (de drukkerij van zijn vader, red.) was gebleven zou ik zeker al anderhalf jaar weg zijn geweest.’

‘Nu zit ik hier ook wel zeer eenzaam’, schrijft hij ook nog. ‘Zonder omgang met mensen, wat tenminste voor mij van enig betekenis zou zijn, wat voor mij zeer schadelijk kan zijn.’
Uiteindelijk ontvangt Fortuin in juni 1944 ‘onverwachts een oproep om naar ’t Centraal Station van Amsterdam te komen met verdere bestemming Leipzig-Halle’, schrijft Fortuin na de oorlog in een tekst over zijn leven.

Naar de pastorie van Nes
Fortuin geeft geen gevolg aan de oproep en duikt onder in het noord-Friese Nes, aan de Waddenzee. Daar krijgt hij onderdak in de pastorie van zijn broer Kees, die er dominee is van de Nederlands Hervormde kerk. Ook enkele neefjes en nichtjes van de broers Fortuin verblijven in de pastorie. In de hongerwinter zijn ze er om aan te sterken.

Op de achterkant van een pamflet maakte Henk een schets van de pastorie in Nes, waar hij vanaf halverwege 1944 verbleef – potlood op papier

In de pastorie in Nes helpt Fortuin in het huishouden, zoals ook de andere onderduikers daar. ‘We moesten allemaal wat doen en Hein deed dus ook wel klusjes’, vertelt Pop Fortuin, de vrouw van Kees, heel veel later. ‘Hein moest altijd de suikerbieten raspen waarna ze in een pannetje gingen; dat werd stroop en daar ging rabarbermoes door.’

Na de Slag om Arnhem in september 1944 komen er nog meer mensen in Nes terecht. Pop Fortuin: ‘Daarbij één meneer die kennis maakte met Hein. Er ontstond een soort compagnonschap waarbij die meneer boerderijen afging om te vragen of ze hun boerderij wilden laten naschilderen, waarna Hein een schilderij maakte’; Fortuin was zelf niet zo spraakzaam en ook niet echt gericht op de verkoop van schilderijen.
Fortuin schilderde en tekende veel van de omgeving, landschappen en dorpsgezichten van onder andere Nes, Wierum, Moddergat, Ternaard en ook Dokkum. In een interview in het Rotterdams Dagblad (2004) vertelt Fortuin dat hij ook werkte voor een architect in Dokkum. ‘Voor hem maakte ik gedetailleerde, driedimensionale tekeningen van interieurs.’

Na de oorlog keert Fortuin terug naar zijn ouderlijk huis in Maassluis, waar zijn leven in het teken blijft staan van de schilderkunst. In 2007 overlijdt Henk Fortuin. Hij is 90 jaar geworden.

Met dank aan:

  • Jos van Nierop – Stichting Henk Fortuin

 

Bronnen:

  • Brieven van en aan Henk Fortuin – familie Fortuin
  • ‘De Verwoeste Stad door de ogen van Henk Fortuin’ – Jeanette Bronts, artikel in de 42e editie van de Kroniek, magazine van Historisch Genootschap Roterodamum
  • Henk Fortuin, Kunstschilder – Anika Klevering, Theo van Pelt, Jos van Nierop
  • www.henkfortuin.nl
  • www.verzetsmuseum.org
  • www.annefrank.org
  • Nederlandsche Kultuurkamer – Wikipedia

Gepubliceerd op:

dinsdag 15 april 2025