Voormalig Shell-topman Gerrit Wagner was als Karel van der Mark actief in het Maassluise verzet

Gerrit Abram Wagner, alias Karel van der Mark, werd geboren op 21 oktober 1916 aan de Noordvliet te Maassluis. Hij was het tweede kind van Adrianus (Jos) Wagner en Antonia (Tonia) Jacoba van der Hout. Het gezin Wagner bestond, naast vader en moeder, uit zes kinderen: Truus (Zus), Gerrit, Nel, Aak, Riek en Lenie. Gerrits vader had een schildersbedrijf en woonde met zijn gezin in 1940 aan de Burgemeester van der Lelykade 9.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 woonde Gerrit nog thuis en werkte hij bij Bank Mees & Zoonen in Rotterdam. Even was hij van plan geweest om naar Engeland te vluchten maar heeft daar toch van afgezien. In de zomer van 1941 nam Gerrit het besluit om van baan te veranderen. De Duitsers legden de Nederlandse banken steeds strengere maatregelen op qua behandelwijze van de joodse klanten en Gerrit had daar principiële problemen mee en wilde er niet langer aan meewerken. Door een oud-collega werd hij al snel geïntroduceerd bij het Adviesbureau Stadsplan Rotterdam (ASRO) dat in de volksmond ook wel ‘Wederopbouw’ werd genoemd. De ‘Wederopbouw’ die onder leiding stond van stadsarchitect Ir. J.G. Witteveen, was op 18 mei 1940 opgericht, vier dagen na het bombardement op Rotterdam. Dit adviesbureau had van het Gemeentebestuur opdracht gekregen om de stad weer op te bouwen. Op maandag 1 september 1941 trad Gerrit in dienst bij de ASRO en werd belast met gronduitgifte. Hij verliet het ouderlijk huis en ging in Rotterdam op kamers wonen.

Kennismaking met de illegaliteit
Begin 1942 ging Gerrit spontaan op bezoek bij zijn collega van de ‘Wederopbouw’ Dirk van Driel van Wageningen (verzetsnaam Pim) aan het Ungerplein 2 in Rotterdam. Er werd opengedaan door een zekere Jhr. Ernst Willem de Jonge (verzetsnaam de Witte), die vertelde dat Dirk niet thuis was. Ernst was blijkbaar op de hoogte van Gerrits bestaan en nodigde hem uit om toch even binnen te komen. Op de vloer van de huiskamer lagen allerlei kaarten met aantekeningen omtrent de Duitse posities in Rotterdam. Achteraf gezien was het best bijzonder dat Ernst (naamgever van de E-(verzets)groep) Gerrit zo in vertrouwen nam en hem direct vertelde dat hij een inlichtingenagent uit Londen was. De volgende dag op kantoor werd Gerrit door Dirk aangesproken, die hem polste of er interesse was om zo nu en dan wat hand- en spandiensten te doen voor het verzet. Gerrits reactie was positief en zo begon hij deel te nemen aan de illegaliteit. In het begin was hij enkel een doorgeefluik voor wat berichten in geheimschrift. Maar na een paar weken kreeg hij toch serieuzere taken toebedeeld, zoals het in kaart brengen van Duitse strategische punten rondom Maassluis. Zo heeft hij een maand of twee gewerkt zonder dat Gerrit wist waar de opdrachten vandaan kwamen en wat er verder mee gedaan werd.

Jhr. Ernst Willem de Jonge, verzetsnaam de Witte (foto: Wikipedia).

Op dinsdag 5 mei 1942 had Gerrit de laatste ontmoeting met Dirk en Ernst in Hotel-Café-Restaurant Central aan de Kruiskade in Rotterdam. Ernst werd namelijk op 22 mei 1942 (zijn verjaardag) door de Rotterdamse V-mann (vertrouwensman ‘collaborateur’) Anton van der Waals verlinkt aan de Sicherheitsdienst (SD). Daardoor kon de SD hem arresteren in de flat van Dirk, samen met twee andere leden van de E-(verzets)groep, maar zonder Dirk. Die was op het moment van de SD-inval niet aanwezig; hij werd de volgende dag alsnog gearresteerd door de SD en weggevoerd naar Duitsland. Dirk stierf op 13 november 1944 in concentratiekamp Langenstein Zwieberge (D) en Ernst stierf op 3 september 1944 in een tuchthuis Rawicz (Polen).

Vader Wagner gearresteerd
Maandag 13 juli 1942, grote ongerustheid bij de familie Wagner, want vader Wagner was verdwenen. Niemand in Maassluis wist waar hij was of kon vertellen wat hem was overkomen. Maar al gauw kwam er verontrustend nieuws: hij was door de SD opgepakt, samen met vijf voorname Maassluizers, te weten: ir. J. van den Akker, G.Th.J. Boezeman (de vader van Sjaak), ds. B.J. van Garderen, H.J. Hoogen Stoevenbeld en B.G. Kreiter. Na een week van spanning en ongerustheid kwam er eindelijk een bericht over het wel en wee van vader Wagner bij de familie binnen. Wat was er gebeurd? De Duitsers meenden het opkomende verzet te kunnen indammen en af te schrikken door het gevangennemen van gijzelaars, zogenaamde ‘Präventiv Geiseln’, ook wel antiverzetgijzelaars. Er werden door heel Nederland gerespecteerde burgers opgepakt, personen die een maatschappelijke of sociale status hadden en daardoor wel eens konden worden gerekruteerd als leiding in het verzet. Zodoende had ook de Maassluise politie opdracht gekregen om zes Maassluizers aan te wijzen die aan dit signalement voldeden. Zij werden opgepakt en vervoerd naar Kamp Haaren in Noord-Brabant, door de Duitsers ook wel Das Sanatorium – Polizeigefängnis und Untersuchungsgefängnis Haaren genoemd. Dit kamp was van 1941 tot en met 1944 als gijzelaars- en onderzoekskamp in gebruik bij de SD.

Het kamp was gevestigd in in de vroegere ‘Groot Seminarie ’s-Hertogenbosch’ in de gemeente Haaren.

Maanden heeft de familie in angst en ongerustheid gezeten over het lot van vader Wagner. Dit had Gerrit doen besluiten om weer thuis te gaan wonen. Zo nu en dan kreeg vader Wagner de mogelijkheid om een brief te schrijven. Ook heeft Gerrit hem wel eens opgezocht en bracht hem dan gelijk wat schone kleding en wat voedsel. Vader Wagner heeft ruim een half jaar in Kamp Haaren gezeten maar kwam een week of twee voor de Kerst van 1942 eindelijk weer naar huis.

Beppie
Begin 1943 werd vader Wagner door de gemeente Maassluis aangesteld als adviseur voor huisvestingsvraagstukken en vanuit die rol kwam hij op bezoek bij een familie die gevlucht was uit Amsterdam. De vader was joods maar de moeder niet; ze hadden twee kinderen. ’s Avonds thuisgekomen vertelde vader Wagner het verhaal aan Gerrit en gaf aan dat het gezin duidelijk zichtbaar in grote angst leefde. Gerrit trok het zich blijkbaar aan en is een paar dagen later naar het gezin toe gegaan en is daar sindsdien regelmatig op bezoek geweest. Pas na het vierde bezoek ontdekte Gerrit dat er nog een derde kind in huis was. Het bleek een joods meisje te zijn, Beppie genaamd. Haar ouders waren in Amsterdam opgepakt en naar een kamp afgevoerd. Beppie was overduidelijk van joodse afkomst en daarom was het gevaarlijk voor haar en de rest van de familie om met haar over straat te laten lopen. Voor het echtpaar en hun eigen kinderen vond Gerrit al snel een onderduikadres, maar daar was geen plaats voor Beppie. Gerrit zocht verder en vond een familie in Rotterdam waar hij het meisje heen mocht brengen. Met een hoofddoek om haar donkere haren, stapte ze met Gerrit op de trein naar Rotterdam. Tijdens de treinrit kroop zij zo dicht tegen Gerrit aan, dat ze amper opviel. Beppie heeft de oorlog overleefd, net als haar pleegfamilie, maar is na de oorlog in een psychiatrische inrichting terechtgekomen door de vele indrukken die ze had ondergaan.

Het Laatste Nieuws
Ondanks het inleverbevel van mei 1943, had de familie Wagner nog steeds een radio in huis waarop stiekem werd geluisterd naar Radio Oranje en de Brandaris die via de BBC werden uitgezonden. In juli 1943 werden diverse huizen aan de Burgemeester de Jonghkade en de Burgemeester van der Lelykade door de bezetter geconfisqueerd en in gebruik gegeven aan Duitse officieren. De familie Wagner ontsprong de dans omdat het gezin te groot was om ergens anders in Maassluis onder te brengen. Wel kreeg de familie een Duitse officier ingekwartierd. Gelukkig was het een keurige man en gaf hij niet al te veel overlast. Wel werd nu het luisteren naar de BBC-uitzendingen een probleem en dus moest de radio de deur uit. Piet ’t Hart (verzetsnaam Wim), goede vriend van Gerrit en broer van Vincent, de verloofde van Zus, kwam met de oplossing. Ze konden de radio overbrengen naar de slagerij van zijn vader, Piet ‘t Hart sr, in de Nieuwstraat 1. Voor de oorlog had de slager ook het naastgelegen huis aan de Nieuwstraat 3 gekocht om zo voldoende woonruimte te hebben naast en boven de slagerij voor het gezin ’t Hart. De twee panden lagen weliswaar naast elkaar, maar er was een niveauverschil qua vloeren tussen de twee huizen. Om dit probleem op te lossen was een verdieping van het pand naast de slagerij opgehoogd. Daardoor was er een loze ruimte ontstaan tussen het plafond van de begane grond en de vloer van de eerste verdieping. Deze ruimte was bereikbaar door een verborgen toegang. Hier kwam de radio te staan en zo konden Piet en Gerrit toch stiekem luisteren en de berichten doorvertellen.

Op de hoek Zuidvliet/Nieuwstraat zat Slagerij ‘t Hart.

Gerrit wilde meer doen met die informatie en ging kijken of hij contact kon leggen met de illegale pers die de verzetskrant Trouw uitbracht en verspreidde. Dat was niet zo makkelijk en best riskant want het was moeilijk te bepalen wie er te vertrouwen was. Maar uiteindelijk lukte het Gerrit om contact te leggen en ging hij het nieuws, dat hij hoorde via de BBC, doorgeven aan de Trouw-redactie. Het werk voor de illegale pers was levensgevaarlijk werk, want als je werd betrapt dan legden de Duitsers zware straffen op, soms zelfs de doodstraf.

Gerrit bij de toegang tot de drukkerij.

Tot september 1944 heeft de distributie van de Trouw in de Maassluise omgeving prima gefunctioneerd maar na 5 september 1944 ‘Dolle Dinsdag’ en de daaropvolgende nationale treinstaking was de deze vrijwel onmogelijk geworden. Daardoor ontstond het plan bij Piet en Gerrit om zelf een illegaal dagblad in Maassluis uit te gaan geven. In overleg met de heer J.W. Bouwman (verzetsnaam Henk), de grondlegger van het verzetswerk te Maassluis, werd besloten om per 1 oktober 1944 een dagelijkse nieuwsvoorziening uit te brengen. Ook sloot Phulps van de Burg (verzetsnaam Erik) zich aan bij deze ‘Gideonsbende’, zoals ze zichzelf noemden. Het illegale nieuwsblad ‘Het Laatste Nieuws’ was geboren.

Er was nog wel een klein probleempje: ze hadden een stencilmachine nodig om de krantjes te dupliceren en deze apparaten waren niet zomaar te koop. Ze wisten er wel een te staan, maar die was van iemand anders. Gerrit en Piet dachten waarschijnlijk ‘Nood breekt wet’. Ze vermomden zich, trokken een bivakmuts over hun hoofd, namen elk een wapen mee en beroofden de eigenaar van zijn stencilmachine. Gerrit was ervan overtuigd dat de beste man wist wie zijn overvallers waren. Waarschijnlijk aanvoelend wat de achterliggende gedachte van de overval was, heeft hij geen actie ondernomen om Piet en Gerrit op te laten pakken. Na de oorlog is de stencilmachine trouwens keurig teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. De ruimte boven de slagerij van Piets vader in de Nieuwstraat, waar ook de radio al stond was perfect voor hun illegale drukkerij. Maar de stencilmachine maakte tijdens het gebruik ervan behoorlijk lawaai. Slager ‘t Hart probeerde dat dan te overstemmen door orgel te gaan spelen (vaak zelfs het Wilhelmus) en zo af en toe zong de familie mee. De tabakshandelaar die er vlak naast woonde, had een vermoeden wat er gebeurde maar heeft altijd gezwegen! Voor het stencilpapier was hier geen plek, dus dat werd opgeslagen in de kluis van de Nutsspaarbank van Jan van Luijpen aan de Korte Boonestraat.

Een exemplaar van Het Laatste Nieuws.

Van toen af werd bijna dagelijks een blaadje met het nieuws over het verloop van de oorlog uitgebracht en verspreid in Maassluis en de omgeving. De eerste uitgave van ‘Het Laatste Nieuws’ verscheen op 3 oktober 1944. In het begin werden er 50 exemplaren gestencild. Al snel groeide de oplage naar 100, 150, 400, 500 en tenslotte 800 exemplaren. Daar nog bovenop kregen Maasland en Rozenburg hun eigen editie. De financiën waren geen probleem. Als je geld had gaf je een bijdrage en als je niets had dan gaf je niets. Per saldo werd er zoveel geld opgehaald dat niet alleen de productiekosten werden gedekt maar er ook nog geld overbleef dat via het verzet gegeven werd aan onderduikers en stakende spoorwegmannen.

Het verspreiden van ‘Het Laatste Nieuws’ was gevaarlijk. Gerrit moest toch al erg uitkijken waar hij zich vertoonde, want er werden hoe langer hoe meer razzia’s gehouden. Zijn geschreven verklaring dat zijn werkzaamheden bij de ‘Wederopbouw’ hem onmisbaar maakten, maakte in deze fase van de bezetting weinig indruk meer op de bezetter en kon hem dus ook geen bescherming meer geven. De verspreiding van ‘Het Laatste Nieuws’ gebeurde onder andere door zijn zusje Riek. Gerrit vond het te riskant om Toos en Lenie ook met de distributie op te zadelen, omdat ze nog te jong waren en het risico te groot was. Riek leverde de blaadjes af bij geselecteerde adressen en zelfs dat deed ze nog heel voorzichtig. Een voorbeeld: de familie Van der Hoeven kreeg altijd een exemplaar, maar als Riek aanbelde en er werd door dochter Leny, die 14 jaar oud was, opengedaan, vroeg Riek altijd of ze de vader of moeder even mocht spreken. Het krantje werd alleen aan hen afgegeven, niet aan een kind. Riek bracht ook de krantjes weg op Rozenburg en verstopte die dan in haar onderbroek. Een keer stond ze op de veerboot toen het elastiek van haar onderbroek sprong. Met haar handen stijf tegen haar buik gedrukt heeft ze de krantjes toch “binnen weten te houden” en later veilig kunnen afleveren.

Het doel van ‘Het Laatste Nieuws’ was om door het geven van objectief nieuws de geest van het verzet te steunen. Er was een wekelijkse rubriek met een geestelijke overpeinzing die werd geschreven door Gerrits oom Cor Binnekade (hoofd van de Wilhelminaschool). Tussen 3 oktober 1944 en 14 mei 1945 verschenen er 180 edities van ‘Het Laatste Nieuws’.

Rotterdamse razzia
Zoals eerder geschreven was Gerrit tijdens de gevangenschap van zijn vader in 1942 weer naar huis gekomen; ook na de vrijlating van zijn vader bleef hij thuis. Hij reisde sindsdien met de trein heen en weer naar Rotterdam. Maar sinds de nationale spoorwegstaking van september 1944 kon dat niet meer en liep hij iedere dag naar Rotterdam, 20 km heen en 20 km terug. Op zaterdag 11 november 1944 liep Gerrit over de Rotterdamse Schiedamseweg naar zijn werk. Een man die hem gehaast tegemoet kwam lopen fluisterde hem snel toe bij het passeren: ‘Ga terug, de moffen zijn bezig’. Koel en onbewogen liep de man snel door. Gerrit nam de waarschuwing gelukkig serieus en keerde om en liep weer naar Maassluis. Later kwam hij erachter dat op 10 en 11 november 1944 in Rotterdam zo’n 50.000 mannen tussen de 17 en de 40 jaar in het kader van de Arbeitseinsatz waren opgepakt om tewerkgesteld te worden in Duitsland.

Binnenlandse Strijdkrachten
Gedurende de oorlog waren er in ons land diverse verzetsgroeperingen actief, die het allemaal graag voor het zeggen wilden krijgen als de bevrijding een feit zou zijn. De Ordedienst (OD) was zo’n illegale organisatie die was opgericht voor de ordebewaring na de bevrijding. Ook de Raad van Verzet (RVV) en de Landelijke Knokploegen (LKP) hadden zich een taak toebedacht op het moment dat de Duitse bezetter niet langer aan de macht zou zijn. Op 5 september 1944 werden de Binnenlandsche Strijdkrachten (BS) gevormd, die eigenlijk officieel de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, afgekort NBS, heetten. Gewoonlijk hield men het op ‘BS’, omdat NBS een vervelende afkorting was die nogal leek op de afkorting NSB. Prins Bernard werd op aandringen van Koningin Wilhelmina benoemd tot hoofd van de BS. Reservekolonel H. Koot werd commandant in het bezet gebied en vestigde zijn hoofdkwartier in Amsterdam. In het prille begin van de organisatie waren er nog geen 10.000 BS’ers en deze waren ook nog eens zeer slecht bewapend. Later zou dit verbeterd worden door vele geallieerde wapendroppings.

De BS was gesplitst in Stoottroepen en Bewakingstroepen. In het nog bezette deel van Nederland werden de Stoottroepen aangeduid als Strijdend Gedeelte (SG). Voor de Stoottroepen werden de mannen geselecteerd uit het gewapend verzet. De Bewakingstroepen werden gevormd door degenen die zich beschikbaar hadden gesteld om direct na de bevrijding de orde en rust te handhaven. Zij zouden pas tijdens de bevrijding de straat op gaan en tot die de tijd waren ze dus onzichtbaar. Normaal zouden hun toegespitste taken door de politie gedaan worden, maar de politiekorpsen bevatten te veel foute elementen.

Naast de BS was op 14 september 1944 door de regering in Londen het Militair Gezag (MG) opgericht, dat in Nederland een soort interim-regering zou vormen na de bevrijding. Het MG zetelde in het bevrijde deel van Nederland, beneden de grote rivieren en stond onder leiding van chef-staf generaal mr. Hendrik Johan Kruls. Het was de taak van het MG om in het bevrijde Nederland orde en rust te handhaven, contact te onderhouden met de geallieerden, te bemiddelen bij problemen tussen geallieerden en Nederlanders, het opstarten en organiseren van de Politieke Opsporingsdienst en een begin te maken met de wederopbouw van Nederland.

Gerrit werd door het Militair Gezag gevraagd om na de bevrijding de leiding van de Politieke Opsporingsdienst (POD) op zich te nemen in het district Vlaardingen/Westland. Deze afdeling had ten doel het opsporen van en onderzoek te doen naar ‘foute elementen’ in de Nederlandse samenleving gedurende de Duitse bezetting. Dit waren voornamelijk NSB’ers en leden van mantelorganisaties van de NSB, Nederlandse SS’ers en vrijwilligers in Duitse dienst en verraders van ondergedoken joden en verzetsstrijders. De POD begon met deze taak in februari 1945. Gerrit had er eigenlijk niet zo’n trek in en wilde liever blijven werken voor de ‘Wederopbouw’. Maar districtsleider Majoor Jansen van het Militair Gezag vertelde hem dat als hij het niet vrijwillig zou doen het via een officieel bevel zou gebeuren. Er zat dus niets anders op voor Gerrit en hij accepteerde de functie. En nu hij ja had gezegd tegen de functie moest hij er ook maar het beste van maken. Zijn lijfspreuk was tenslotte ‘Ago quod ago’, vrij vertaald ‘Wat ik doe, doe ik goed’.

Gerrits eerste opdracht voor de POD was het inventariseren en het voorbereiden van arrestaties en het opsluiten van Duitse sympathisanten. Hij bezocht alle BS-contactpersonen in zijn district, een gebied van Vlaardingen, het Westland, Hoek van Holland en Rozenburg. Samen met de contactpersonen werd er een inventarisatie gemaakt van alle collaborateurs om deze na de bevrijding zo snel mogelijk gevangen te kunnen nemen. Het was vanzelfsprekend dat dit met de grootst mogelijke voorzichtigheid en in het diepste geheim moest gebeuren. Het zou een regelrechte ramp zijn geweest als Gerrit gepakt zou worden met de kostbare collaborateurslijst in zijn jaszak. Gerrit is nooit ondergedoken geweest, maar tijdens de Hongerwinter was hij wel vaak en lang van huis en heeft hij zich altijd voorzichtig verplaatst. In Rotterdam kwam hij niet meer, niet bij de ‘Wederopbouw’ en ook niet om andere redenen. Zijn werk voor de BS slokte zoveel tijd op dat dat er even niet inzat. Bovendien was het in de grote steden gevaarlijk want er waren regelmatig razzia’s waarbij jongemannen werden opgepakt en afgevoerd, zelfs die in het bezit waren van een vrijstellingsbewijs zoals Gerrit.

Gerrit had het er maar druk mee, maar eind 1944 hadden hij en de rest van de familie even wat anders aan het hoofd. Op maandag 18 december 1944 overleed namelijk heel plots zus Aak op 23-jarige leeftijd aan de gevolgen van difterie. Door deze verdrietige familieomstandigheden kwam het POD-werk even op een laag pitje te staan.

Nog even spannend
‘Het Laatste Nieuws’ bracht nog steeds de laatste berichten over de oprukkende geallieerden. Maar Gerrit had door zijn BS-werk ook geen tijd meer voor zijn redactiewerkzaamheden voor ‘Het Laatste Nieuws’. Deze werden overgenomen door Joh Poortman jr. Tijdens de reis naar een regionaal BS-contactpersoon werd Gerrit ontdekt door twee Duitse soldaten die de instructie hadden om alle ‘saboteurs en verraders’ (lees: verzetsmensen) ter plekke te executeren. Hij had het geluk dat de aanhouding gebeurde in een drukke omgeving en de mensen al wat meer lef hadden door het naderende eind van de oorlog. Blijkbaar hadden de twee Duitsers door dat de omstanders hen zouden lynchen als ze daadwerkelijk tot executie van Gerrit zouden overgaan. Zodoende kozen ze eieren voor hun geld en lieten hem verder lopen.

De bevrijding
Eindelijk op zaterdag 5 mei 1945 werd in het Wageningse ‘Hotel de Wereld’ de Duitse overgave getekend. Het Militair Gezag had de Binnenlandsche Strijdkrachten duidelijke instructies gegeven. Op 4 mei 1945 namelijk had Prins Bernhard in Beekbergen, namens generaal Montgomery, van de Canadese generaal Foulkes strikte orders gekregen dat zijn BS geen wapens mocht dragen en dat alléén de geallieerden de Duitsers mochten ontwapenen. Slechts een speciaal groepje van de BS, dat toestemming had van generaal Foulkes, mocht wapens dragen. Deze gewapende BS’ers waren voorzien van Britse armbanden. Maar ook zij mochten dus geen Duitsers aanhouden en ontwapenen. In de praktijk trok in heel Nederland geen enkele BS’er zich iets aan van de bevelen en ging gewapend de straat op om de Duitsers zo snel mogelijk te ontwapenen.

BS met gearresteerde ‘foute’ politie, Minnema, Modderkolk en Caspers.

In de vroege morgen van maandag 7 mei 1945 kregen de Bewakingstroepen van Gerrit de opdracht om de Maassluise NSB’ers en collaborateurs op te pakken en in te sluiten. De eersten die in Maassluis van hun bed gelicht werden waren burgemeester Barend Ten Dam en politiecommissaris Filip Caspers. In de loop van de morgen zouden er nog veel meer arrestanten volgen die allemaal gebracht werden naar de Minister de Visserschool aan het Fenacoliusplein. Die was snel en provisorisch ingericht als tijdelijke gevangenis. Later die dag werden ook de zogeheten ‘Moffenmeiden’ naar de Minister de Visserschool gebracht. Alleen zij werden direct naar de eerste verdieping gebracht. Daar werden ze onder het toeziend oog van de Maassluise BS’ers kaalgeschoren door twee Maassluise kappers en Rode Kruis verpleegsters. ’s-Middags moesten deze dames paraderen in een defilé door het centrum van Maassluis waarna ze weer naar huis mochten.

De BS riep Maassluis op om de Nederlandse vlag pas uit te hangen op het moment dat de vaderlandse driekleur ook zou uithangen van de Groote Kerk. Ook feesten mocht pas nadat er toestemming voor was gegeven door de BS. Tevens werd er nadrukkelijk aan de Maassluizers gevraagd om geen provocerend gedrag te tonen in de richting van de nog aanwezige Duitsers en NSB’ers. Dit was een heikel punt want hoewel de overgave van Nazi-Duitsland officieel was, waren er nog geen bevrijdende troepen in Maassluis om de orde te handhaven. Eerst moest er orde op zaken worden gesteld door de BS.

De Canadezen
Zóó kwamen zij. Dinsdagmiddag 12 uur, dat was het groote oogenblik, toen rolden de Canadeesche pantserwagens, de zware vrachtauto’s, de jeeps en de motorfietsen in een lange rij Maassluis binnen. En op al die voertuigen, daar zaten zij, naar wier komst we zoo lange, lange jaren hebben uitgezien. Dit citaat komt uit ‘Het Laatste Nieuws’ van 9 mei 1945. Het is de eerste alinea van een artikel over de binnenkomst van Canadezen.

Dinsdagmorgen 8 mei 1945 rond half negen kwamen er via Maasland twee Canadese jeeps Maassluis binnengereden. In een van de jeeps zat de Canadese luitenant-kolonel G.A. Turcot en zijn adjudant kapitein P.A. Tremblay. Bij Huis ter Lucht in Maasland hadden zij een Maassluizer aangesproken en hem gevraagd hun de weg te wijzen naar het Hoofdkwartier van de plaatselijke afdeling Binnenlandsche Strijdkrachten in Maassluis.

Bij het Hoofdkwartier (gevorderd kantoor van Witol) aan de Heldringstraat aangekomen, was het Gerrit die de Canadese commandant van harte welkom heette. “Dat we na al die jaren van wachten thans buiten onszelf zijn van vreugde. En dat u er van overtuigd zult zijn, dat het opschrift van de u aangeboden krans: „We are very glad”, onze diepste gevoelens vertolkt.” Hierna overhandigde hij luitenant-kolonel Turcot een bloemenkrans met een wel grappig detail, een krans voor de bevrijdende Canadezen, maar versierd met een lint waarop de Britse, Amerikaanse en Russische vlaggen stonden.

Vooraan Gerrit met Luitenant-kolonel Turcot.

Luitenant-kolonel Turcot dankte Gerrit voor de hartelijke welkomstwoorden en de bloemenkrans. En zei hem: “Noch in Italië, Frankrijk of in België, kregen wij zo een geweldige ontvangst als in uw gemeente!” Vervolgens ging het gezelschap gehaast naar de woning van de heer Gaasbeek aan de Haven, waar burgemeester P.A. Schwartz tijdelijk verbleef na zijn terugkeer in Maassluis op 6 mei. Hier werd besproken waar de 850 man van het Canadese Royal 22e Régiment, die binnen een paar uur zouden arriveren, zouden worden ingekwartierd. Luitenant-kolonel Turcot benadrukte dat de Maassluise bevolking absoluut geen last zou mogen ondervinden van de Canadese inkwartiering. Dus geen ontruiming van huizen, zoals ze dat vijf jaar lang gewend waren geweest! In goed overleg werden de panden van de Verenigde Touwfabrieken hiervoor aangewezen.

Rond twaalf uur volgden inderdaad zo’n 850 man van het Canadese Royal 22e Régiment. Ze kwamen via de Noordvliet Maassluis binnenrijden. Het regiment kwam rechtstreeks uit Nijkerk, waar zij tijdens de Duitse capitulatie op 5 mei waren geweest. Tijdens de intocht werden de Canadezen van alle kanten door de uitzinnige Maassluise bevolking bestormd en bedolven onder een bloemenregen. Ook tijdens hun verblijf op het terrein van de Vereenigde Touwfabrieken werden zij belaagd door de Maassluise bevolking die maar wat graag op de foto wilde met de bevrijders. Ook hadden de jonge militairen behoorlijk wat belangstelling van de Maassluise jongedames.

De BS ontvangt de Canadezen, achterste rij 6e van links is Gerrit

Later die middag werden luitenant-kolonel Turcot en zijn adjudant kapitein Tremblay nogmaals ontvangen op het Hoofdkwartier van de BS aan de Heldringstraat. Zij werden door Gerrit voorgesteld aan de overige leden van de Staf en dronken een borrel om het te vieren. De Canadezen zijn nog vier dagen gebleven in Maassluis, waarna zij vertrokken richting Naaldwijk.

Politieke Opsporingsdienst (POD)
Zoals al eerder gezegd was Gerrit tegen zijn zin aangesteld als hoofd van de POD en in het district Vlaardingen/Westland verantwoordelijk voor het oppakken en het voor de rechter brengen van allerlei oorlogsmisdadigers en collaborateurs. Het was noodzakelijk werk waarvoor Gerrit door het Militair Gezag was aangewezen op grond van zijn verzetswerk. Gerrit moest in heel korte tijd een POD-organisatie opzetten. Tijdens de Hongerwinter en in het voorjaar van 1945 hadden hij en zijn naaste medewerkers al een hoop voorbereidingen getroffen. Maar ondanks dat viel het niet mee. De administratie was wel op orde maar de facilitaire en logistieke voorzieningen waren lastig te realiseren. Er waren geen gevangenissen, geen transportmiddelen, geen geld, weinig of geen eten en geen kantoorartikelen.

Gerrit en zijn POD-collega’s.

De POD kreeg uiteindelijk een villa van een gearresteerde NSB’er ter beschikking, aan de Schiedamseweg 96 in Vlaardingen. In zeer korte tijd waren meer dan 1000 mannen en vrouwen gearresteerd, die werden opgesloten in diverse provisorische gevangenissen, zoals Kamp De Vergulde Hand in Vlaardingen, Kamp De Beer op Rozenburg en een Vrouwengevangenis in Schiedam. Als bewakers had Gerrit in eerste instantie een beroep gedaan op BS’ers, wat later niet de verstandigste keus bleek te zijn geweest. Want veel van de bewakers gedroegen zich als beesten en waren qua behandeling van gevangenen geen haar beter dan de Duitsers. Alle gevangenen waren door het verzet aangewezen als collaborateur, maar in veel gevallen ontbrak elke vorm van wettig bewijs. Daardoor werden veel fouten gemaakt en zaten in het begin ook onschuldigen vast. Eind 1945 had de POD eindelijk zijn zaakjes op orde. De ten onrechte gearresteerde en opgesloten personen waren weer vrij. De ‘lichte gevallen’ zaten niet meer gevangen maar zouden later nog wel voor het gerecht komen. De serieuze collaborateurs waren ondertussen geïdentificeerd; hun daden waren keurig gedocumenteerd. Ze zaten voor het merendeel opgesloten in gevangenissen. Daar had men intussen de zaakjes ook op orde met onder andere geschikte bewakers.

Poort van het Kamp de Vergulde Hand in Vlaardingen.

Begin 1946 kwam er bericht uit Den Haag dat het Militair Gezag zijn bevoegdheden op het gebied van de bijzondere rechtspleging moest overdragen aan een speciaal voor dit doel in het leven geroepen Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR), dat onder leiding stond van mr. B.I.A.A. ter Veer. Het DGBR werd verantwoordelijk voor het straffen van de Nederlanders die oorlogsmisdaden hadden gepleegd, die hadden gecollaboreerd of die op andere wijze onvaderlandslievend waren geweest. Gerrit werd aangesteld om te helpen bij het opstarten van deze organisatie. Dat betekende dat Gerrit qua werkplek moest verhuizen naar Den Haag. Het DGBR werd gehuisvest op de Carel van Bylandtlaan 30, in het hoofdkantoor van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij, tegenwoordig bekend als de Koninklijke Shell.

Gerrit was een overeenkomst met de Nederlandse regering aangegaan voor één jaar en deze liep af op 1 mei 1946. In de voorgaande maanden had Gerrit al gesolliciteerd bij de Koninklijke Shell en op 1 mei 1946 startte hij daar met werken. Uiteindelijk zou hij daar in 1971 de hoogste functie bekleden, maar dat is een ander verhaal. Gerrit is op 8 oktober 2003 te Wassenaar overleden.

“U vroeg mij ook iets te zeggen over de sfeer van het verzet. Daartoe ben ik al helemaal niet in staat, ik geef slechts een paar trefwoorden; overtuiging, woede, angst, vastberadenheid, moed, spanning, saamhorigheid, geduld, voorzichtigheid en roekeloosheid, bij de een meer dan bij de ander. Tenslotte, ontroerende vreugde en dankbaarheid. Weinig trots, de nuchteren beseften dat het werk in het grote geheel niet zoveel te betekenen had, behalve voor degenen die rechtstreeks geholpen werden. Maar alle kleintjes hielpen.”

Citaat mr. Gerrit A. Wagner – 1985.

Met dank aan:
  • Dhr. W. Wagner – Den Haag, voor de persoonlijke verhalen over zijn vader
  • Mevr. B. Ohlsen- ‘t Hart – Rozenburg, voor de persoonlijke verhalen over haar opa
Redactionele opmerkingen:
  • Dhr. J. Buijsse – Maassluis
Afbeeldingen:
  • Mw. Lies Kap-Favié – Maassluis
  • Dhr. W. Wagner – Den Haag
  • Dhr. B. Mateovics – Maassluis
  • HVM Collectiebank – Historische Vereniging Maassluis
Literatuur:
  • Wagner, W., Samenspel, de familiegeschiedenis van Martha van der Heul en Gerrit, RS Drukkerij, Den Haag (2011)
  • Wagner, G.A., Historische Schetsen uitgave nr 2, HVM, Maassluis (1985)
  • Wagner, G.A., Historische Schetsen uitgave nr 26, HVM, Maassluis (1995)
  • Blom, S., Maassluis tijdens de oorlogsjaren en na de bevrijding, Interbook International, Schiedam (1972)
Archieven:
  • Nationaal Archief – Den Haag
  • NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies – Amsterdam
  • Stadsarchief Vlaardingen/Maassluis – Vlaardingen

Gepubliceerd op:

dinsdag 16 april 2013