Jan Molenaar over het verzet en waarom?

Jan Molenaar, geboren op 14 december 1912 in Maassluis, heeft na de oorlog meerdere malen zijn WO2 verhaal op papier gezet. Jan was het eerste kind van de Maassluise herenkapper Pieter Molenaar en zijn echtgenote Maartje Molenaar-Pos. Het gezin woonde boven de kapsalon aan de Zuidvliet 5. Jan had in de meidagen, in dienst van het Nederlandse leger, aan de Grebbelinie gevochten en is na de capitulatie weer naar Maassluis teruggekomen en sloot zich hier aan bij het verzet. Begin 1942 verhuisde hij naar Vlaardingen en nam ook daar actief deel aan het verzet.
Een van zijn uitgetypte verhalen heb ik gedigitaliseerd en deze publiceer ik hier nagenoeg in zijn authentieke tekstvorm, zonder al te veel redactie. Wel heb ik om het een en het ander duidelijker te maken wat extra uitleg tussen haakjes geplaatst.

Wat mij betreft, ik denk dat de kiem van verzet door mijn opvoeding aanwezig was. Afkomstig uit een gereformeerd, politiek antirevolutionair (ARP) bewust gezin, Oranjegezind. Ik leerde uit eigen waarneming al iets van aard van het nazisme kennen tijdens een korte vakantie in Duitsland begin van de jaren ’30, o.a. de ’s zondags marcherende jeugdafdelingen in uniform met dolkmes opzij, het in woonhuizen verplicht aanwezige portret van Hitler, een rouwkaart met de aanhef: ‘in Hitler ontslapen’, in de kastjes langs de straten ‘der Stürmer’, het blad van Julius Streicher, gericht tegen de Joden, waarin zij zo slecht mogelijk werden afgeschilderd.

Kapper P.C. Molenaar op de Zuidvliet Zuidzijde, die deze zaak had van 1909 tot 1962.

In de oorlogsdagen actief bij de gevechten betrokken, kon ik de overgave al moeilijk verkroppen en de bezetting al helemaal niet accepteren; ik haatte de moffen en hun trawanten. Dat ik mijn antipathie niet onder stoelen of banken stak is waarschijnlijk de reden geweest dat ik 6 juli 1941 als gijzelaar [ als represaille voor de heldenthuiskomst van Pieter Kabel ] voor Maassluis door de Grüne Polizei werd gearresteerd. Het lijstje met de namen van de te arresteren personen zal wel door de NSB geleverd zijn. Wij waren met zijn negentienen, waaronder twee dames, en gemêleerd gezelschap wat beroepen aangaat, waarvan enkelen tot de notabelen gerekend kunnen worden, t.w. burgemeester Schwartz, drie predikanten: Ds. Rietberg [ broer van Helena Kuipers-Rietberg, de grote en stille kracht achter de LO, beter bekend als ‘Tante Riek’ ], Ds. Bosman en Ds. Kloots, de vader van Ton, voorts Murk Lels, directeur van v.d. Tak’s bergingsbedrijf en Mr. Arie Poortman. De dames waren Mies Zwijnenburg en Tony Kastelein.

We werden per militaire vrachtauto naar een kamp in de duinen van Schoorl gebracht, waar onze dames werden gehuisvest bij de communistische vrouwen, terwijl de mannen in een barak kwamen gelegen t.o. een barak waarin vele prominenten uit de ARP zaten, waaronder ook de heer M. Kwakkelstein uit Vlaardingen. We waren vrij in het straatje tussen de twee barakken en moesten allen aardappelen schillen. Enkele jongeren, waaronder ik, werden ingedeeld bij de zgn. ochtendpatrouille, die de latrines moest schoonmaken en we moesten voorts deelnemen aan een verplichte gymnastiek, gegeven door commandant Berg, later commandant van kamp Amersfoort en na de oorlog gefusilleerd.

Op 22 september 1941 mocht ik naar huis met de boodschap erbij dat ik gijzelaar bleef, dus, gebeurde er weer iets in Maassluis dan zou ik (en uiteraard ook de anderen) kans lopen weer opgepakt te worden. Deze omstandigheid bracht mijn verloofde en mij geluk, want ik kreeg van de heer Kloet, schilder in Vlaardingen, voorrang bij het huren van een van zijn woningen, een bovenhuis in de Diepenbrockstraat 103, waar mijn vrouw (Arendje Boer) en ik vanaf 8 januari 1942 (onze trouwdag) gedurende de oorlogsjaren hebben gewoond. Vandaar onze betrokkenheid als Vlaardingers bij het verzet.

In 1942 stond bij mijn weten het georganiseerde verzet nog in de kinderschoenen. Wel waren er de waarschuwingen tegen de arbeidsdienst en andere Duitse maatregelen door bijvoorbeeld de ARP op zogenaamde ‘thee-uurtjes’ (huiselijke vergaderingen). Als illegale pers kende ik toen alleen ‘Vrij Nederland’, waarvan ik een bescheiden aantal exemplaren ter verspreiding kreeg via familie leden in de Zaanstreek, die het jaar daarop meedraaiden in de top van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO).

Via deze familieleden van moederskant (Pos) zijn in eerste instantie later ook de contacten voor Trouw en de LO gelegd. Ons Vlaardingse LO-contact (ik zeg ons omdat mijn vrouw van harte aan de verzetsactiviteiten deelnam) werd vooral Dick Doorduin (leider van de LO in Vlaardingen). In die rol heeft hij honderden Joodse en Nederlandse onderduikers geholpen); ik weet niet precies vanaf wanneer. Zoals uit de het verzet beschrijvende lectuur bekend, is de LO gegroeid uit contacten tussen leden van de ‘Christelijke Bond van Patroons in het Meubileringsbedrijf’. Ook de heer Brouwer uit de Voorstraat is waarschijnlijk daardoor bij de LO betrokken geraakt.

Ik denk dat het in 1942 was dat we ons eerste tijdelijke Joodse onderduikstertje kregen. Het was een meisje van circa zestien jaar, die weggehaald was uit de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. Zij vertelde onder andere een verhaal dat we nooit vergeten en dat ik hier wil doorgeven. Daar, bij de Hollandsche Schouwburg, stonden velen uit hun huizen gehaalde Joden. Er was een vrouw bij met een baby. De baby, in een schortje gerold, omdat de vrouw geen tijd was gegund een dekentje te pakken. De vrouw vroeg aan de omstanders of ze om haar heen wilden gaan staan, omdat zij het kindje de borst wilde geven, maar een NSB-bewaker verbood dat en zei: “Laat maar zien, het is toch de laatste keer dat je het te zuipen kunt geven.”

Op het eiland Rozenburg woonden de ouders, broers en zusters van mijn vrouw. Aangezien Rozenburg tot ‘Sperrgebiet’ was verklaard, was er een vergunning nodig om erheen te mogen. De vergunning moest via de burgemeester aangevraagd en deze adviseerde de moffen. Mijn vrouw kreeg zo’n vergunning, die geldig was tot 28 februari 1942. Verlenging ervan werd afgewezen, waarop ik besloot dat zelf te doen door de afloopdatum te verander in 30 september. Dat werkte prima. Mijn vrouw was al diverse malen naar haar ouders geweest, totdat ze op een dag een overijverige marechaussee als controleur bij de boot in Maassluis trof, die het bewijs extra goed bekeek, opmerkte dat er een luchtje aan zat omdat een vergunning nooit voor zo’n lange termijn werd verleend en het bewijs in beslag nam. Om kort te gaan, het resulteerde in een boze brief van de Ortskommandant en van de burgemeester van Rozenburg, plus een dagvaarding voor mijn vrouw en mij om op 25 november 1942 voor de politierechter in Rotterdam te verschijnen. Aangezien mijn vrouw in het kraambed lag ben ik alleen gegaan. In zijn requisitoir betoogde de Officier van Justitie onder meer “dat het begint met het vervalsen van bescheiden als dit bewijs en dat het eindigt met het vervalsen van cheques.” Hij vorderde tegen mij veertien dagen en tegen mijn vrouw zeven dagen gevangenisstraf. De rechter vonniste met een boete voor mij van ƒ 60,- en voor mijn vrouw ƒ 40,-, samen weinig minder dan het salaris dat ik toen per maand verdiende. De Nederlandse politie en justitie hadden zich weer eens van hun beste kant laten zien.

Vlaardings verzet
Na 1942 zijn de verzetsactiviteiten in een stroomversnelling gekomen. Frits de Zwerver (Ds. Fredrik (Frits) Slomp, in het verzet Frits de Zwerver of ook wel Ouderling Van Zanten genoemd was een Nederlandse, gereformeerde predikant en verzetsstrijder en organisator van de hulp aan onderduikers) stimuleerde overal in den lande het verzet. Ook bij mijn ouders thuis in Maassluis werd een vergadering belegd, waarbij Dick Doorduin en ik aanwezig waren. Ook preekte Frits in Maassluis (verzetspreken naar mijn hart) en logeerde dan bij mijn ouders. Ik zou proberen om hem ook in Vlaardingen op de preekstoel te krijgen. Daartoe stelde ik mij in verbinding met Dr. Kraan, die spontaan zijn medewerking verleende. Er werd een datum afgesproken. Dr. Kraan zou zorgen niet in Vlaardingen te zijn, hoewel hij volgens het kerkblad ’s-morgens in de Landstraat en ’s-avonds in de Oosterkerk zou preken. De datum werd via mijn oom aan Ds. Slomp doorgegeven. Er kwam echter een kink in de kabel, want mijn oom werd op een beursvergadering van de LO in Hoorn gearresteerd, zodat Frits zijn contact kwijt was en niet wist met wie hij zich in Vlaardingen in verbinding moest stellen. Naar ik later vernam had hij in de week vóór de bewuste zondag met Ds. Hagenbeek getelefoneerd, maar die had – zonder nader te informeren – gezegd dat de eigen predikanten volgens rooster zondags gewoon in Vlaardingen zouden preken. Vandaar zondagsmorgen een zeer volle Landstraatkerk, maar geen dominee, zodat er een preek gelezen moest worden.

Verzetskranten
Trouw was in 1943 gestart en had voor mij de plaats van Vrij Nederland ingenomen. Van Ruller kende mij van de ARP-vergaderingen. Mijn geregelde contacten waren Jozef, die zich later Dries noemde, en Leo. Dries was een vriend van Alie Hart, wier vader in Vlaardingen een scheepswerf had. Dries en Leo logeerden geregeld bij ons, leverden bonkaarten en Dries zorgde tevens voor foto’s van leden van het Koninklijk Huis, die door zijn vrouw werden verkocht. Dit heeft wel een dikke ƒ 1000,- opgebracht, in die tijd een mooi bedrag. Koeriers zorgden ieder maand voor de aanvoer van Trouw.

Helaas is Dries eind 1944 gearresteerd en op 9 november 1944 gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. Eerst daarna hebben we geweten dat zijn naam Bastiaan van Duin was. Zijn plaats werd ingenomen door Paul (Rodenburg).

Het drukken van Trouw gebeurde dan hier en dan daar bij bereidwillige drukkers. Zo is Trouw minimaal eenmaal bij Drukker Maat gedrukt. Het zware loodzetsel werd meestal door de drukkers meegebracht. Dit gebeurde ook – uiteraard na werktijd, dus in de avond – bij Drukkerij van der Endt aan de Zuidvliet te Maassluis. Die drukkerij grensde aan de ene kant aan het huis van mijn ouders, terwijl aan de andere kant een gevaarlijke NSB’er woonde. Tussen de drukkerij en het huis van mijn ouders was een poort, die zowel voor- als achter afgesloten kon worden. Dat was prachtig, want vanuit de drukkerij konden de bladen in onze keuken worden opgeslagen. De volgende ochtend werden de ingepakte kranten achter op de fiets naar het station gebracht, waar de koeriers ze overnamen voor verder transport. De heer van der Endt werd bij het drukken geassisteerd door Vosje (volgens ‘Het Grote Gebod’, Hendrik Veldhuis uit Meppel), die in 1944 is gearresteerd en bij een poging tot vluchten is neergeschoten. Ernstig gewond brengt de SD hem naar Kamp Vught waar hij op 20 juni 1944 overlijdt aan zijn verwondingen. ‘Het Grote Gebod’ vermeldt op diverse plaatsen de activiteiten van Vosje, die ook in het Westland (Ome Piet en Bertus Valstar) en Vlaardingen contacten had.

Onderduikers en de risico’s
Het LO werk ging meer tijd vergen. Steeds meer onderduikers moesten een plaats hebben, maar die plaatsen moesten we eerst gezocht worden. Daarmede gaf je je dus bloot. Je liep het risico dat je bij mensen kwam, die hun mond voorbij zouden praten, niet met boos opzet, maar bijvoorbeeld om gewichtig of interessant te doen. Maar goed, dat risico moest je nemen.

Omdat ik pas kort in Vlaardingen woonde kende ik niet zoveel mensen en het was voor mij moeilijker om te beoordelen van welke mensen je zou mogen verwachten dat ze een duiker in huis zouden willen nemen. Ik werkte wel samen met Dick Doorduin, maar trachtte natuurlijk ook zelf duikadressen te vonden en koos daarvoor dan uit mensen van onze kerk. Ik moet helaas zeggen dat ik daarbij vaak teleurstelling heb ondervonden. Maar er waren ook prachtadressen. Ik denk aan de familie Don van de Hofsingel en vooral aan de familie Hoogendam van de Broekweg, om er maar enkele te noemen. In Maassluis konden in de kring van familie en bekenden een aantal Joden worden ondergebracht, die de oorlog hebben overleefd, al was het soms een dubbeltje op zijn kant.

Maar, soms was er niet zo gauw plaats te vinden en kwamen ze voorlopig maar bij ons. Daar zat ook voor die onderduikers natuurlijk een risico in, omdat wij verzetswerk deden, maar dat moesten zij en wij dan noodgedwongen maar nemen. Soms duurde dat ‘voorlopig’ echter maanden. Mijn vrouw had het er extra druk mee en er waren leuke, vervelende en verschrikkelijke dingen, waarmee je werd geconfronteerd. Het is in dit kader misschien goed om er een paar te vertellen.

Piet Bol
We hadden eens een onderduiker, Piet Bol, die zijn tijd goed besteed heeft. Minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens (Kabinet-Gerbrandy II) had een boek geschreven, waarin onder andere het hoe en waarom van het vertrek van Vorstenhuis en regering naar Engeland uit de doeken werd gedaan. Van dit boek was een exemplaar in Nederland gekomen en we kregen het verzoek om dat op stencil te zetten. Piet kon typen en het was dus een leuk klusje voor hem. Maar je kunt als jonge vent natuurlijk niet uren achtereen zitten typen, dus na een uurtje of zo ging Piet zich uitrekken en een kwartiertje in flink tempo rond de tafel lopen. Nu droeg Piet schoenen met spijkernoppen, zodat toen het boek geheel op stencil was gezet ons vloerkleed (van ƒ 70,- en dat was destijds duur) naar de filistijnen was.

Een heer met een luchtje
Een andere onderduiker, een keurige heer, technisch tekenaar van de gemeente Rotterdam, uitstekend gekleed, maar met een penetrante lijflucht. Hij liet zich goed verwennen, maakte zelfs zijn bed niet op (dat deed mijn vrouw dus, met alle ramen open om lucht te happen) en hij zat meestal op zijn kamer te tekenen. Die meneer hebben wij met de smoes, dat wij zijn kamer voor een ander doel nodig hadden, aan een ander duikadres (ik meen via Dick Doorduin) geholpen. Hij vond het verschrikkelijk, maar we hebben het poot stijf gehouden.

Anton van der Zee
Een van de ergste ‘gevallen’ waarmee we geconfronteerd werden, was dat van Anton van der Zee uit Zwartewaal. Hij deed verzetswerk en de moffen kwamen om hem thuis te arresteren. Hij wist langs een vluchtweg te ontkomen, waarna de moffen als represaille zijn vader en twee broers voor de ogen van zijn moeder doodschoten. Als je dit hoort dan kan je niets meer zeggen. We vergeten dit nooit. Anton is maar enkele dagen bij ons geweest, waarna hij naar de boerderij van Hoogendam is gebracht, daar had hij tenminste de gelegenheid om buiten te zijn.

Wim Verhagen
We hadden onderduiker Wim Verhagen, postbesteller uit Middelburg. Hij had zijn postuniform bij zich, wat later goed uitkwam. Wim hoefde niet binnen te blijven en kreeg werk bij van Heusden op de Markt.

De inval
Het was 1944 en bij de familie Don moesten om veiligheidsredenen in haast de onderduikers weg. Op een avond bracht de oudste zoon van Don ons twee Joodse broertjes, Loe en Sjors, respectievelijk 14 en 8 jaar oud, met het verzoek om voorlopige huisvesting. Er zou zo gauw mogelijk elders plaats gezocht worden. Na een paar weken was er voor Loe een ander adres beschikbaar, maar slechts enkele dagen later kregen wij het verzoek hem toch weer bij ons te willen nemen, want de mensen waar hij nu was durfden het risico toch niet aan. Oké, tot grote vreugde van beide jongens kwam Loe weer bij ons. Hij was een echt Joods type en moest binnenblijven, maar ‘neefje’ Sjors kon, nadat zijn haar geblondeerd was, lekker naar buiten om met andere kinderen te spelen. Ze waren al maanden bij ons toen we op een zekere dag het volgende telegram kregen: “Ik ga naar huis. Kom me niet halen. Afz. Tante.” We begrepen er niets van, opperden het idee dat het wellicht als een waarschuwing bedoeld was (zou er soms in Zaandam bij onze in het verzet zeer actieve familie weer iets mis zijn?) en we besloten om de kast in de huiskamer die toegang gaf tot de schuilplaats boven de suitedeuren die avond zover te ontruimen dat er geen tijd verloren zou gaan om in de schuilplaats te komen. De afspraak was: de schuilplaats is voor de kinderen en het verzetsmateriaal.

Wim en wij maakten ons juist klaar om naar bed te gaan (de kinderen sliepen al), toen er gebeld werd. Ik naar beneden en riep van bovenaf de trap: “wie is daar?” Het antwoord: “Politie, onmiddellijk open maken.” Ik riep terug dat ik me zou aankleden. Mijn vrouw, die alles gehoord had, rende naar de slaapkamer, sleurde de kinderen uit veldbed, rende met ze naar de huiskamer, haalde de laatste beletselen uit de kast en hielp ze om in de schuilplaats te klimmen. Toen de plank weer in de kast, een paar boeken erop en kleren aan de haken er onder. Het nam dankzij de voorzorgen slechts enkele minuten in beslag, maar het was te lang voor het schorem buiten. Ze ramden tegen de deur en brulden: “Nou meteen openmaken anders trappen we hem in.” Er kwamen vier man binnen, 3 landwachters en iemand die het commando voerde en anders gekleed was, ik denk een Nederlandse SS’er. Een van de drie kende ik, hij had in Maassluis gewoond en heette Pieter Boot. Naar later bleek kende hij ook mij, want ’s-nachts kwam er bij mijn ouders in Maassluis ook een inval van de Landwachters.

De huiszoeking begon. Ik zat aan tafel, mijn vrouw stond tegenover mij. Boot pakte mijn tas, die op een stoel stond, en haalde de inhoud eruit: een stapeltje verzekeringsbladen, waartussen één Trouw zat. Mijn vrouw en ik zagen het beide. Het stapeltje bleef tussen ons in op de tafel liggen, want de commandant zei: “Eerst die boekenkast maar.” Toen later het stapeltje werd doorgekeken, was tot mijn stomme verbazing de Trouw verdwenen. Mijn vrouw had die, hoewel wij voortduren door de commandant werden geobserveerd, er tussenuit weten te halen. Ook ik, die toch tegenover haar zat, heb er niets van gemerkt. Hoe ze het gedaan heeft en waar ze hem heeft gelaten is een verhaal apart, maar het was weer een van haar staaltjes van onvoorstelbare koelbloedigheid, als het erop aankomt.

Op een gegeven moment nam Wim boven de benen. Hij klom uit het raam, waardoor hij op de overkapping van de balkons kwam en begon te rennen. Wij hoorden roepen: “Sta of ik schiet.” Wim liet zich gelukkig meteen vallen, want even verder was er een onderbreking in de overkapping. Nadat hij gepakt was en naast mij aan de tafel zat, wist hij mij toe te fluisteren: “Ik heb gezegd dat er nog een onderduiker was, Jan Kampman, maar dat hij al voor mij het raam uit was.” Wim had namelijk een fout gemaakt. In plaats van het veld van de kinderen op zijn bed te leggen, had hij het opgerold en in een kast gestopt. Dat werd natuurlijk gevonden en men voelde dat het warm was, zodat ze zeiden: “Er moet hier nog een onderduiker zijn geweest.” Vandaar zijn verhaal.

Toen kwam Boot van boven en zei triomfantelijk: “Commandant, laat Molenaar zich ook maar aankleden, want kijk eens wat ik gevonden heb?” Hij toonde drie zegeltjes voor persoonsbewijzen, die hij uit mijn portemonnee had gehaald. Ik zei ze gevonden te hebben.

Na circa anderhalf uur was de huiszoeking achter de rug en ons gebed dat de kinderen niet gevonden zouden worden, verhoord. Mijn vrouw zei bij het afscheid: “Tot morgen.”

Wim en ik werden naar de bovenzaal van het Volksbondgebouw op de Schiedamseweg gebracht, waar kennelijk de Landwacht huisde. Daar werden we verhoord en toen naar het politiebureau gebracht, waar de wachtcommandant de opdracht kreeg om ons in afzonderlijke cellen op te bergen. Toen de Landwachters weg waren heb ik tegen de commandant gezegd: “Ik hoop dat u een goede Nederlander bent en ons even gelegenheid geeft om met elkaar te praten.” Dat deed hij. Ik heb toen met Wim afgesproken, dat hij, als men het soms over zijn persoonsbewijs zou hebben, zou zeggen dat hij het zegeltje daarop eerst een paar dagen geleden van mij had gekregen. Ik had namelijk de vorige week een gevonden portemonneetje met ƒ 5,20 erin aangegeven op het politiebureau Oostervantstraat in Rotterdam en het leek mij een goed idee om bij eventueel komende verhoren te zeggen dat de bij mij gevonden zegeltjes in dat portemonneetje zaten en dat ik ze meegenomen had met de gedachte daarmede misschien weleens iemand een plezier te kunnen doen.

In de loop van de volgende ochtend werden we opgehaald met een vrachtauto, waarin tot verbazing reeds mijn vader, een zusje en nog enkele bekenden uit Maassluis zaten. Zij waren die ochtend na een huiszoeking bij mijn ouders door een groep uit Schiedam onder aanvoering van een beruchte politieman, ene Lucassen, gearresteerd. De ondergedoken Joden werden goddank eveneens niet gevonden. In Schiedam had een gedeserteerde SS-er gezegd, dat men voor een duikadres, bonkaarten enz. terecht kon bij mijn vader.

Wij werden naar Schiedam gebracht. Kort na vertrek uit Vlaardingen arriveerde daar – naar ik later hoorde – een knokploeg om ons te bevrijden. Ik vermoed dat twee in het politiebureau aanwezige agenten (Damen en Vervoort) ’s-nachts al de illegaliteit hadden ingelicht.

In Schiedam verhoord door Lucassen. Daar kwam ik erachter wie de vermoedelijke verrader was. Toen ik namelijk antwoorde op een vraag van Lucassen, zei opeens degene, die achter de schrijfmachine zat: “Nu zit je weer te liegen.” Ik zag wie het was, ene Jan v.d. Knaap, groente exporteur uit Schiedam, die wij wel eens bij kennissen hadden ontmoet, maar na zijn toetreden tot de NSB straal genegeerd hadden. Deze man was bekend met het feit dat mijn vrouw foto’s van leden van Koninklijk Huis verkocht, de vermoedelijke aanleiding voor de huiszoeking.

Na verhoor werd ik teruggebracht naar het arrestantenlokaal. Dit had een raam, dat op de gang uitkeek en ik zag een agent, die met grote letters op een papier geschreven had: WC. Ik begreep de bedoeling, belde even later en vroeg om naar het toilet te mogen. De politieagent stond om een hoek te wachten en vroeg of hij iets voor mij kon doen, het was een oud-Maassluizer, genaamd De Heer. Ik heb hem gevraagd naar mijn vrouw te gaan en door te geven dat de verrader Jan v.d. Knaap was.

Jan zijn arrestatiekaart uit archief gemeentepolitie Rotterdam.

Wim is van Schiedam overgebracht naar de omgeving van Amersfoort om daar aan verdedigingswerken te gaan werken. Vóór zijn vertrek heeft hij bij mijn vrouw zijn postuniform laten halen. Hij is al vrij spoedig met gebruikmaking van dat uniform gevlucht en op een fiets met houten banden naar Vlaardingen teruggekomen. Mijn vader en ik werden overgebracht naar het Haagseveer in Rotterdam en een paar dagen later naar het kantoor van de rivierpolitie aan de Parkhaven. Daar nam de illegaliteit al spoedig contact op. Dat ging zo. Wanneer er gevangen werden gehaald of gebracht (door politie in burger) moest iedereen voor zijn bed gaan staan. De politiemensen liepen een beetje rond, er kwam er één even voor mij staan met zijn rug naar mij toe en de handen op zijn rug. In zijn hand een klein papiertje, dat ik er vlug en ongemerkt uithaalde. Later las je dan wat er opstond. Dat waren uiteraard vragen over het verhoor. De illegaliteit wilde natuurlijk weten of men veiligheidsmaatregelen moest nemen. Ik zorgde dus na een verhoor een briefje te hebben met enkele korte mededelingen, bijvoorbeeld: alles goed, wees gerust, geen namen genoemd, groeten. Soms kon ik met een politieman een kort gesprek hebben.

Tijdens de verhoren bij de Sicherheitsdienst (SD) op de Heemraadssingel heb ik steeds gedaan, of ik geen Duits verstond. Ik had dan iets meer tijd voor het bedenken van het antwoord op een vraag. Mijn verhaal over het portemonneetje en de zegeltjes heb ik volgehouden. Ze geloofden er niets van en de tolk deed zijn best om mij tot andere gedachten te brengen o.a. door te dreigen met de doodstraf. Maar ik zei: “Als ik politieman was zou ik het ook niet geloven, maar omdat dit onwaarschijnlijk klinkt, moet ik dan iets gaan zeggen wat niet de waarheid is.”

Mijn vader en ik werden enkele dagen voor Dolle Dinsdag vrijgelaten. Later heeft men ons verteld dat een chef van de SD, éne Simon, daartoe is omgekocht door Willem Dalkmann, directeur van het Beurs café in Rotterdam, op het verzoek van een goede relatie van ons bij Heineken, die de eigenaar is van het Beurs café.

Tijdens mijn afwezigheid heeft mijn vrouw, nadat ze had laten controleren dat ze niet gevolgd werd, de verspreiding van Trouw en het bezorgen van bonkaarten gewoon voortgezet, zodat ik de draad meteen weer kon oppakken. Ook het vervoer van handgranaten, in de kinderwagen met onze Peter daar bovenop is wel door haar gedaan.

De Spoorwegstaking
We hoorden dat de stationschef van Vlaardingen op zijn post wilde blijven. Toen zijn éne Buis (zoon van een SDAP-raadslid Jan Buis) en ik naar de man toegegaan om hem erop te wijzen dat hij een slecht voorbeeld gaf, dat het een bevel van onze regering was enzovoort, enzovoort. Aanvankelijk bleef hij weigeren om onder te duiken, we hebben hem tenslotte voor de keus moeten stellen: weggaan of doodgaan. Toen heeft hij eieren voor zijn geld gekozen.

Trouw na de Spoorwegstaking
Toen de verbindingen verbroken waren heeft Leo Maat (maar ik moet eigenlijk zeggen: het gezin Maat, want ze waren allen betrokken, vader, moeder, broers en zusters) op zich genomen voor de vervaardiging van Trouw te zorgen. Dat werd stencilen. Ik laat het verhaal hierover graag aan Leo over, maar ik wil wel even kwijt dat het soms koddig was om de met inkt besmeurde gezichten en handen van Leo, Bram (gearresteerd en omgekomen op 2 maart 1945 in Kamp Meppen-Versen) en Jaap te zien, als dat kreng van een machine weer eens kuren had.

De Binnenlandse Strijdkrachten (BS)
De groepen waren gevormd. De instructies voor het gebruik van de sten werden gegeven door uit Engeland gedropte agenten op een zolder van het bedrijf, waar Piet I werkte.

Toen de voedselsituatie penibeler werd naarmate de afsluiting van West-Nederland langer duurde, werden er maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de mannen van de BS, indien zij in actie zouden moeten komen, daartoe lichamelijk in staat zouden zijn. Extra voeding dus. Er werd op het laatst iedere week een koe geslacht en er werden extra broodbonnen verstrekt. De bonnen konden worden ingeleverd bij bakker Boer op de Westhavenplaats (t.o. de visbank), die in verband daarmede met meel werd bevoorraad.

Aangezien ik ondertussen tot intendant was ‘benoemd’ (Piet I bracht me de boodschap zondagsmorgen na kerktijd over), kreeg ik uiteraard met de distributie te maken.

In dit verband memoreer ik ook het leeghalen van een schoenenzaak van een man die zijn voorraad tegen woekerprijzen aan de man wilde brengen. De schoenen werden ter beschikking gesteld van verzetsmensen en eventueel onderduikers.

Ome Piet gearresteerd
Men wilde proberen hem te bevrijden als hij zou worden vervoerd van het Westland naar Rotterdam. Daartoe werd een groep van de BS bij de Matex aan de Parallelweg geposteerd met vooruitgeschoven posten langs de Maassluissedijk, die zouden moeten waarschuwen als ze hem in een voorbijkomende auto zagen. Door de bestrating van de dijk tussen de eerste spoorwegovergang en het centrum door zogenaamde gemeentepersoneel te laten opbreken en met hekken ‘opgebroken rijweg’ af te zetten, dwong men een auto richting Rotterdam om de Parallelweg te nemen. De moffen, die een luchtdoelstelling aan de Maassluissedijk hadden, vonden die vooruitgeschoven post kennelijk verdacht en rekenen hem in, waarop de groep bij de Matex (die meen ik onder leiding stond van Ton Kloots zijn broer Paul) het beter vond om te verdwijnen voor het te laat zou zijn. En dan is het handig als er voor de wapens een dumpadres in de buurt is.

Nu even naar de Diepenbrockstraat. Mijn vrouw was alleen thuis. Er wordt gebeld, zij trekt de deur open. Er komt een jongen met een jute zak de trap op en deponeert hem in de gang. Er wordt niets gezegd en hij vertrekt. Vijf minuten later herhaalt zich de pantomime en na een paar minuten nog eens. Mijn vrouw inspecteerde de inhoud van de zakken: Oh, dat zullen wel de stens zijn en de munitie ervoor, dacht ze en ze had gelijk.

Later kwam Dick Doorduin zeggen dat het zaakje ’s-vvonds weggehaald zou worden, hetgeen gebeurde. Overigens, Oom Piet is niet naar Rotterdam gebracht, maar was ten tijde van het vorenstaande al naar Den Haag vervoerd.

Tot zover voorlopig mijn relaas. Misschien dat de kennisneming van de verhalen van de andere mij nog andere dingen in herinnering roepen.

[ Jan Molenaar is in 1995 in Rijswijk overleden. ]

Afbeeldingen:

  • Collectie #WO2MS
  • HVM Collectiebank
  • Archief van de Gemeentepolitie Rotterdam, inventarisnummer 3556.

Gepubliceerd op:

zondag 4 februari 2024